PA_1 - cap 4

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Capítulo 4

¡Vamos al instituto!

¿Cuál es la fecha de hoy?

Hoy es _____(dag)___________

 _____(datum)__________

de _____(maand)__________

Plan de clase

• ¡NO! => ontkenning in het Spaans 
• opdracht 25, 26 + 27 afmaken en bespreken

Lesdoel:

 we kunnen Spaanse zinnen ontkennend maken

Les in twee delen 

1. Grammática: 

Negación (Ontkenning)

Wat is een ontkenning?

No, nada, nadie, nunca

Plaats in de zin

¿Qué es una negación?

De docent is nergens te bekennen.

Ze is niet in de klas vandaag. 

Maar er is geen uitval.

Dit gebeurt nooit.

Niemand had dit kunnen weten.

Ik heb op het bord wat voorbeelden van ontkenningen in het Nederlands geformuleerd. 

De ontkenning binnen de zin heb ik met rood aangegeven.

De ontekkingen

Niet: no                         Mi hermana no quiere comer un helado.

Niets: nada

Niemand: nadie

Nooit: nunca

Niet/geen: no	Mi hermana no tiene amigas. Mi hermano no quiere bailar
Niets: nada	Mi hermano no dice nada .
Niemand: nadie	Nadie va al instituto el domingo. No va nadie al instituto el domingo.
Nooit: nunca	Nunca voy al cine con mi madre. No voy nunca al cine con mi madre.

Regels toepassen ontkenning

• De ontkenning komt altijd vóór de persoonsvorm, dit is het 
    eerste vervoegde werkoord in de zin.
• Nadie en nunca mogen zonder 'no' gebruikt worden.
• Nada moet altijd in combinatie met no. 

Is de zin ontkennend?
Me gusta ir al instituto

1. juist
2. onjuist

Is de zin ontkennend?
no voy al instituto en bici

1. juist
2. onjuist

Is de zin ontkennend?
La asignatura no es aburrida

1. juist
2. onjuist

Welke zin is ontkennend?

1. Me gusta ir a la escuela
2. El supermercado está cerca de mi casa
3. No tengo que hacer mis deberes
4. Cada día voy a la escuela a pie

Opdracht 26 + 27

(15 min) afmaken + bespreken

Volgende week

Toets H4 

Cijfer telt 0x mee

Je krijgt een bonus voor je toets van de toetsweek

- De week daarop gaan we de Luister-spreektoets doen.

Leren woorden 4.4 op blz.32

Daarna Quizlet

Hoe zeg je in het Spaans: Het is 1 uur.

1. Es la una.
2. Son la una.
3. Son las unas.

Hoe zeg je in het Spaans: Het is 9 uur.

Hoe zeg je in het Spaans: Het is half 7

¿Qué hora es?

1. Son las diez menos diez
2. Son las diez y cuarto
3. Son las diez y diez
4. Son las diez y media

Zeggen om hoe laat je iets doet

A las....

beber agua (11.00)

ir a casa (14.30)

escuchar música (17.00)

Zeggen om hoe laat je iets doet

beber - ir a casa - escuchar 

Bebo agua a las once.

A las once bebo agua.

Voy a casa A las dos y media.

A las dos y media voy a casa.

Escucho música a las cinco.

A las cinco escucho música.