Werkwoordspelling Verleden tijd

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Werkwoordspelling verleden tijd

Hoe herken je een sterk werkwoord?

Hoe herken je een zwak werkwoord?

Toen ..... (filmen) ik mijn moeder op haar werk.

Ik .... (blazen) gisteren de kaars uit.

Jij .... (kijken) vorige week een leuke film.

Gisteren .... (benutten) Mo alle tijd om zijn huiswerk af te maken.

De kinderen .... (vragen) veel cadeaus voor hun verjaardag.

Kim .... (weten) dat er vorige week iets mis is gegaan.

Gisteren .... (fluisteren) jij de hele tijd tijdens de les.

Ik .... (planten) afgelopen zondag een rozenstruik.

Vorige week .... (nemen) onze ouders ons mee naar de dierentuin.

De bakker .... (bakken) afgelopen jaar duizend broden.

Toen ik werd geboren ... (stoppen) mijn grootouders met roken.

Gisteren .... (vermoeden) ik dat iemand anders de dader was.