1. Lees de 2 teksten en beantwoord de vragen.
Maak een lijst met woorden die je niet kent.
2. Ben je klaar met de tekst en vragen, pak dan een woordenboek.
D-NL en vertaal de woorden uit je lijst.
Beantwoord dan opnieuw de vragen.
3. Vergelijk je antwoord met je klasgenoot. Zit er verschil tussen?