Hoofdstuk 4 - les 2

Welkom bij Nederlands
  • Lezen (20 minuten)
  • Nakijken huiswerk
  • Vervoegen Engels werkwoorden, komma, directe rede
  • Werken aan weektaak 
  • Pecha Kucha
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
  • Lezen (20 minuten)
  • Nakijken huiswerk
  • Vervoegen Engels werkwoorden, komma, directe rede
  • Werken aan weektaak 
  • Pecha Kucha

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen
Wat? Lezen in een boek
Hoe? In stilte
Tijd? 20 minuten

timer
20:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden vervoegen

Doel: Je kent de regels van de Engelse werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden!

  • Je gebruikt dus dezelfde regels.



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden. Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.

  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De leerling ... het document gisteren op haar Chromebook.
(saven)
A
savde
B
savede
C
savete
D
savte

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save (spreek uit: seef)
  • De v van save zit niet in het 'T KoFSCHiP X
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet            Wij saveden

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de meeste werkwoorden  werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

maar..... let op goed de uitspraak           -n

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:

1. Peter ................................... (scrollen) door zijn e-mails.
2. Voor dat project ................................... (researchen) ik vorige week in de databank.
3. Maxime................................... (stressen, vt) flink na zijn toets.
4. Heb jij vorige week ook ................................... (flyeren)?
5. Mijn moeder ................................... (recyclen) alles.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Komma ,
  • Wanneer je twee zinnen samenvoegt, gebruik je een komma.
  • Tussen twee persoonsvormen plaats je een komma.
  • Voor verbindingswoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl,  want: Ik heb honger, maar ik mag pas eten in de pauze.
  • Bij een opsomming plaats je komma's.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En...
Wanneer je iemand direct aanspreekt, gebruik je een komma.
  • Marloes, help je even met de boodschappen?
  • Timo, kom je straks mee voetballen?
  • Jongens, houd nu eens op!


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens gebruik je bij...
- bij de directe reden/citaten
 'Wil jij de vaatwasser uitruimen?', vroeg Iris aan haar zus.
 'Ik kom wat later', zei Mees.
 Harry vroeg aan de voorbijganger: 'Weet u waar het station is?'

- bij titels
Hij raadde mij aan om 'Vals' van Mel Wallis de Vries te lezen. 

- als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
 Veel mensen hebben moeite met de spelling van het woord 'barbecue'.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GEEN aanhalingstekens bij...
- bij de indirecte reden en gedachten 
Harry vroeg aan een voorbijganger of hij wist waar het station lag.

Lente vroeg zich af: hoe kom ik onder dit afspraakje uit?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het jongetje vroeg aan zijn moeder:
"Zijn we er bijna"?
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Het vraagteken hoort binnen de aanhalingstekens. 

In welke zin staan de aanhalingstekens ('...') goed?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Sabine zei: 'Ik heb mijn huiswerk af.'
B
Sabine zei ': Ik heb mijn huiswerk af.'
C
'Sabine zei: Ik heb mijn huiswerk af.'
D
Sabine zei: 'Ik heb mijn huiswerk af'.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Mevrouw,' riep Jos ', u bent uw tas vergeten!'

Het gebruik van aanhalingstekens in deze zin is

A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weektaak
Wat? H4 opdracht 9 tot en met 17
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 15 minuten
Klaar? Lezen in je boek

timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies