Toetsstof PW Werkwoordspelling

PW Werkwoordspelling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

PW Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

De 4 werkwoordsvormen die je moet kennen.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

Om te leren gebruik je het mavo/havo boek!


PVTT

PVVT

VD

INF


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen per paragraaf
CURSUS 7:
§8 Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Je kunt de persoonsvorm vinden in een zin
- Je kunt de persoonsvorm tegenwoordige tijd op de juiste wijze spellen
§9 Sterke en zwakke werkwoorden
- Je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden
§10 Persoonsvorm verleden tijd van zwakke ww
- Je kunt persoonsvorm VT van zwakke ww op de juiste wijze spellen.
§11 Persoonsvorm verleden tijd van sterke ww
- Je kunt persoonsvorm VT van sterke ww op de juiste wijze spellen.
§12 Voltooid deelwoord
- Je kunt het voltooid deelwoord herkennen in een zin.
- Je kunt het voltooid deelwoord van sterke en zwakke werkwoorden op de juiste wijze spellen
§13 Onregelmatige werkwoorden
- Je kent de vijf onregelmatige werkwoorden en weet waarom ze onregelmatig worden genoemd.
- Je kent de spellingregels van deze onregelmatige werkwoorden en kunt ze toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

§8. Persoonsvorm Tegenwoordige tijd 

Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. stam (hele werkwoord -en) 
bijv. denken -en --> denk

2. stam+t (hele werkwoord -en +t)
bijv. denken -en --> denk + t --> denkt

3. Hele werkwoord 
bijv. denken

Slide 4 - Tekstslide

Persoon
Regel
Voorbeeld
Let op!
ik
stam 
(hele ww - en)
denken - ik denk
lopen - ik loop
vinden - ik vind
Je spelt de ik-vorm zo, dat de klank gelijk blijft. Soms komt er een klinker bij (maken - maak)
Of gaat er een medeklinker af (passen - pas) Ook eindigen woorden nooit op z of v (verven - verf)
jij (pv vóór jij)
jij (pv achter jij)
stam
stam + t
Bedenk jij een oplossing?
Jij bedenkt een oplossing
Hoor je geen verschil (raad jij, jij raadt?) Vervang de pv dan in je hoofd door het ww lopen (loop jij, jij loopt) Als je bij loopt een t schrijft, schrijf je dat bij een ander ww ook!
hij/zij/het
stam + t
(hele ww - en + t)
Thomas heeft verloren
De plant groeit goed
wij
hele werkwoord
Wij verdenken hem van diefstal

Slide 5 - Tekstslide

De Jij-vorm
De Jij-vorm kan op twee manieren worden gespeld.

Jij (achter pv) = stam (ik-vorm) --> speel jij
Jij (voor pv) = stam + t (hij-vorm) --> jij speelt

Meestal kun je horen of er 't' achter moet. Maar bij werkwoorden waarvan de stam eindigt op een 't' of 'd' hoor je het niet. (Bijv: raad/raadt?)

Oplossing: vervang in je hoofd in de zin het werkwoord door een werkwoord waarbij je het wel kunt horen zoals: lopen of smurfen. Als er bij lopen of smurfen een t bij moet, dan moet dat bij jouw werkwoord ook. 


Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld:

Slide 7 - Tekstslide

§9. PV - vt (sterk of zwak?)
Verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden:

Zwakke werkwoorden --> veranderen niet van klank in de verleden tijd. (werken - werkten / lachen - lachten / dromen - droomden) Vaste regel: stam+de(n) of stam+te(n)

Sterke werkwoorden --> veranderen wel van klank in de verleden tijd. (doen - deden / zingen - zongen / denken - dachten) Deze schrijf je zo kort mogelijk op. 

Slide 8 - Tekstslide

§10. Zwakke werkwoorden - vt
Enkelvoud ( is er maar 1 van; de man, men, het aquarium, iedereen): 
Ik-vorm + de óf Ik-vorm + te
Meervoud (zijn er meerdere; mensen, de schriften, mijn klasgenoten, de scholen): 
Ik-vorm + den óf Ik-vorm + den

Om te bepalen of het -de(n) of -te(n) moet zijn:
1. Hele werkwoord min -en. Wat is de laatste letter? (bijv verven = verv = V)
2. Kijk of die letter in 't sexy fokschaap zit.
3. Zit de letter erin? Dan schrijf je het met -te(n). Zit de letter er niet in? Dan schrijf je het met -de(n).

Slide 9 - Tekstslide

§11. Sterke werkwoorden - pvvt
Deze persoonsvormen veranderen van klank in de verleden tijd. Je schrijft ze 
zo kort mogelijk op.

Bijv: Jannie ____ (zingen) tot vorige week in een koor.
1. Wat is het onderwerp? (--> Jannie = enkelvoud)
2. Zong

Bijv: Die leerling _____ (doen) de hele les niets!
1. Wat is het onderwerp? (--> Die leerling = enkelvoud)
2. Deed (zo kort mogelijk!)

Slide 10 - Tekstslide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't sexy fokschaap?        schrijf dan          -te / -ten            fietsen / fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't sexy fokschaap?        schrijf dan         -de / -den          verven / verfde

Slide 11 - Tekstslide

§12. Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen met een persoonsvorm in de zin. 
Het geeft aan dat een bepaalde gebeurtenis afgerond is.

Hij speelt (persoonsvorm tt = speelt)
Hij speelde (persoonsvorm vt = speelde)
Hij heeft gespeeld (persoonsvorm tt = heeft & voltooid deelwoord = gespeeld)


Slide 12 - Tekstslide

§12. Voltooid deelwoord
Hoe maak je het voltooid deelwoord?
1. Het voltooid deelwoord bestaat uit de stam (ik-vorm): maak
2. Voor de stam komt ge-, be-, her-, ver-: ge-maak
3. Aan het einde komt een -d of -t:  ge-maak-t
4. Let op! Bij sterke ww eindigt het voltooid dw vrijwel altijd op -en (gelopen, gezongen)

Hoe weet je nu of je een -t of -d moet kiezen?
1. Maak het woord langer --> gemaakTE (je hoort een T dus schrijf je een T)
2. Lukt dat niet? (Bijvoorbeeld bij reizen) Kijk dan naar de laatste letter van de stam (hele ww -en) = reiz = Z en check of de letter in 't sexy fokschaap staat. 
Staat het erin? Dan schrijf je het met een T. 
Staat het er niet in? Dan schrijf je het met een D. (gereisd)


Slide 13 - Tekstslide

§13. Onregelmatige werkwoorden
We kennen vijf veelgebruikte werkwoorden met afwijkende werkwoordsvormen. Je schrijft die woorden niet helemaal volgens de regels voor de werkwoordspelling die je tot nu toe hebt geleerd.
Deze onregelmatige werkwoorden zijn: 

zijn
hebben 
willen
kunnen
zullen. 

Leer de verschillende vormen uit je hoofd om fouten te voorkomen. Door veel te lezen, leer je de verschillende vormen bijna vanzelf.

(zie volgende pagina)


Slide 14 - Tekstslide

§13. Onregelmatige werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan
Stappenplan:


Slide 16 - Tekstslide

Extra oefenen:
Gebruik de extra oefeningen die in Planning zijn klaargezet in je digitale boek.


Slide 17 - Tekstslide