Een betoog schrijven


- Leg je telefoon in de bak
- pak je leesboek waarmee je bezig bent
- doe je jas uit en hang die aan je rugleuning of aan de kapstok
- ga op je vaste zitplek zitten
- leg je werkspullen op tafel: pen, werkboek, leesboek
- wacht stil af totdat de les begint.




1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


- Leg je telefoon in de bak
- pak je leesboek waarmee je bezig bent
- doe je jas uit en hang die aan je rugleuning of aan de kapstok
- ga op je vaste zitplek zitten
- leg je werkspullen op tafel: pen, werkboek, leesboek
- wacht stil af totdat de les begint.




Slide 1 - Tekstslide

3.4 schrijven en formuleren 
les 3

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
- korte herhaling vorige les: betoog
- lange en korte zinnen
- Zelfstandig werken: opdracht 6,7 en 8
- opdracht 10 t/m 14 - betoog schrijven
- evaluatie: wat heb je geleerd?

Slide 3 - Tekstslide

LESDOELEN
Betoog:
Dit kun je al!
Je kunt een mening geven en die onderbouwen met argumenten.
Na deze les kun  je:
KORTE EN LANGE ZINNEN MAKEN EN IN JOUW BETOOG GEBRUIKEN.




Tekst

Slide 4 - Tekstslide

Een betoog.....
A
is een informatieve tekst
B
is een tekst waarbij de schrijver je probeert te overtuigen
C
is een tekst waar alleen feiten in staan
D
is nooit opgebouwd uit een inleiding - kern - slot

Slide 5 - Quizvraag

in de inleiding van een betoog
A
schrijf je in het kort je mening
B
schrijf je je mening nog niet
C
schrijf je alleen feiten
D
gebruik je belangrijke argumenten

Slide 6 - Quizvraag

In de kern van een betoog
A
Trek je de conclusie
B
schrijf je kort je mening
C
geef je de argumenten voor je mening
D
gebruik je geen signaalwoorden

Slide 7 - Quizvraag

In het slot van een betoog
A
schrijf je de argumenten voor je mening
B
gebruik je zoveel mogelijk signaalwoorden voor mening en opsomming
C
Gebruik je voor elk argument een aparte alinea
D
herhaal je je mening over het onderwerp

Slide 8 - Quizvraag

         Bladzijde 179

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 10 - Tekstslide

Synoniemen
Woorden die hetzelfde betekenen, noem je synoniemen.
Bijvoorbeeld:
smerig - vies
snel - vlug
Synoniemen gebruik je ook om je tekst beter leesbaar te maken.
Wil je het synoniem van een woord weten? Kijk dan op synoniemen.net

Slide 11 - Tekstslide

Omschrijvingen
Een omschrijving, is een uitleg van een onbekend woord. Bij een omschrijving worden vaak meer woorden gebruikt.
Voorbeeld:
Haar opa is haar idool, iemand voor wie ze grote bewondering heeft.

Slide 12 - Tekstslide

synoniemen
Woorden die hetzelfde betekenen, noem je synoniemen.
Bijvoorbeeld:
smerig - vies
snel - vlug
somber - verdrietig

Slide 13 - Tekstslide

Omschrijving

Een omschrijving legt in meer dan 1 woord de betekenis uit. 





Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken in stilte
1. Maak opdracht 6, 7 en 8
blz. 179 en 180


Ben je klaar? Start met opdracht 10 tot en met 14
in je boek: blz. 181 t/m 183
  



 
timer
7:00

Slide 15 - Tekstslide

stap 1: kies een onderwerp
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

stap 2: denken en informatie verzamelen

Bedenk 3 argumenten en schrijf ze op.
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

schrijven
Schrijf een betoog van 5 alinea's. 
- alinea 1 = de inleiding met jouw mening
- alinea 2, 3 en 4 = de kern met 3 argumenten voor jouw mening.
- alinea 5 = het slot met nog een keer je mening
! Kijk voor de signaalwoorden nog een keer naar de leertekst. 
! Wissel af met korte en lange zinnen. 
! Gebruik verwijswoorden
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

bespreken - blz. 182

Slide 19 - Tekstslide

Een betoog schrijven

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een betoog?
1) Een tekst waarin je jouw mening geeft. 
2) Je wilt de lezer overtuigen
3) Je geeft argumenten
4) Je gebruikt feiten en meningen.

Slide 21 - Tekstslide

Stelling/standpunt
Een stelling is jouw mening over een bepaald onderwerp

Slide 22 - Tekstslide

Stelling
"Alle leerlingen moeten mee op schoolreis"
Ben jij het hier mee eens of oneens?

Slide 23 - Tekstslide

Stap 1
Bedenk twee argumenten/redenen voor de stelling:
"Alle leerlingen moeten mee op schoolreis"

Slide 24 - Tekstslide

Stap 2
Bedenk bij elk argument een voorbeeld. 

Slide 25 - Tekstslide

Stap 3
De conclusie ( een besluit )
In een conclusie heb je het kort over jouw stelling en noem je een paar argumenten. 
Je sluit dan af met 'kortom' of 'dus' en dan jouw stelling.

Slide 26 - Tekstslide

Stap 4
Maak van alle stukjes tekst die je nu hebt een grote tekst. 

Slide 27 - Tekstslide

Wat ga je doen? Schrijfplan; Je gaat een betoog schrijven
Lever jouw betoog bij de docent in. 
Bedenk een titel

Inleiding schrijf kort waar het betoog over gaat
De stelling: "Ik wil meer zakgeld voor kleding krijgen van mijn ouders"
Ben je het hier mee eens of oneens?

Kern met alinea's
Argument 1, uitleggen met voorbeeld
Argument 2, uitleggen met voorbeeld 

slot: conclusie + herhalen stelling en een argumenten

Slide 28 - Tekstslide

Opbouw van een betoog
Titel

Inleiding
Waar gaat jouw betoog over?
Geef jouw mening over de stelling. : Ik ben van mening, dat ................/ of: Ik vind dat ....................................

Kern
- Geef argument 1 en een voorbeeld 
Geef argument 2 en een voorbeeld

Slot
Herhaal kort jouw stelling: "Ik ben dus van mening dat...................., omdat...............(argument (reden) no. 1    en bovendien .......................(argument of reden no. 2) ..............................

Slide 29 - Tekstslide