Hoeveel puntjes mogen er tussen de eerste twee en de laatste twee woorden staan als je een citaat maakt?
A
3 puntjes
B
4 puntjes
C
dat maakt niets uit
Slide 6 - Quizvraag
N-term
- afgelopen 10 jaar meestal tussen 0,2 en 0,4
- 0,2 - 0.4 betekent: het examen is goed (gemakkelijk)
- 1,0 - 1,8 betekent: het examen is moeilijk (veel klachten)
Slide 7 - Tekstslide
Vaststelling N-norm Nederlands
Score van de eerste 5 leerlingen (op alfabet) van alle scholen in Nederland naar het Cito sturen.
Het gemiddelde van deze leerlingen is dan ongeveer 6,5. Dat wordt de N-norm
Bij oude examens is via de 'omzettingstabel' de N-norm te vinden.
Slide 8 - Tekstslide
'De grote ... huis gaat.' (r. 4-5)
A
Dit citaat is goed.
B
Dit citaat is fout.
Slide 9 - Quizvraag
Welke datum- en plaatsnotering in een zakelijke brief is juist?
A
23 mei 2023, Doorn
B
Doorn, 23-5-2023
C
23-5-23 Doorn,
D
Doorn, 23 mei 2023
Slide 10 - Quizvraag
Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.
Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte
Slide 11 - Sleepvraag
Welke manier van het noteren van een adres is juist?
A
SG de Overlaat
Postbus 259
5104 AG Waalwijk
T.a.v. dhr. O. Dooijes
B
SG de Overlaat
T.a.v. dhr. O. Dooijes
Postbus 259
5104 AG Waalwijk
C
T.a.v. dhr. O. Dooijes
SG de Overlaat
Postbus 259
5104 AG Waalwijk
D
SG de Overlaat
Postbus 259
T.a.v. dhr. O. Dooijes
5104 AG Waalwijk
Slide 12 - Quizvraag
Welke aanhef van een zakelijke brief is juist als je de naam van de geadresseerde niet weet?
A
Geachte heer, mevrouw,
B
Geachte hr, vrw,
C
Geachte heer/vrouw,
D
Geachte mr/mvr,
Slide 13 - Quizvraag
"De oogst is mislukt, doordat het al maanden ontzettend heet is." Welk tekstverband (en volgorde) zit in deze zin?
A
gevolg - oorzaak
B
oorzaak - gevolg
C
middel - doel
D
doel - middel
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Video
Een artikel schrijven
- je kunt een kort artikel schrijven met een begin, middenstuk en slot
Slide 16 - Tekstslide
INLEIDING
KERN
SLOT
Aanleiding voor het schrijven van het artikel
Argument(en) + onderbouwing
Je belangrijkste boodschap
Een zin om de lezer te prikkelen en waarover de lezer na blijft denken.
Feiten, cijfers, voorbeelden
Conclusie
Slide 17 - Sleepvraag
Waar zet je de aanleiding voor het schrijven van het artikel?
A
In het middenstuk
B
In het slot
C
In de titel
D
In de inleiding
Slide 18 - Quizvraag
Wat kun je zoal in het slot van een artikel schrijven?
A
samenvatting en conclusie
B
mening en argumenten herhalen
C
opsomming
D
nieuwe, prikkelende informatie
Slide 19 - Quizvraag
Waar begin je een artikel meestal mee?
A
Jezelf voorstellen
B
Een goede grap
C
De aanleiding voor het schrijven van het artikel
Slide 20 - Quizvraag
Gebruik tussenkopjes bij het schrijven van een artikel
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Waarom moet je een naam onder het artikel schrijven?
A
Het is een persoonlijke tekst
B
Het is een e-mail
C
Het is een nieuwbericht
D
Het is een brief namens je familie
Slide 22 - Quizvraag
Welke soort afsluiting zie je hier? 'Na het schrijven van dit artikel schoot me wel iets te binnen. Wat nu als wij nu helemaal geen telefoons hadden? Denk daar maar eens over na...'
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Vraag
D
Toekomstverwachting
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een anekdote?
A
Een leesteken dat laat zien dat er een citaat begint.
B
Een kort (grappig) verhaaltje over iets wat echt gebeurd is.
C
Een afsluiting van de tekst, waarin de schrijver een advies geeft.
D
Een korte inleiding van de tekst, waarin de schrijver zijn mening geeft.
Slide 24 - Quizvraag
Sleep naar de juiste plek
Deelonderwerpen
Onderwerp
Inleiding
Slide 25 - Sleepvraag
Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn zegt dat er wel vaker spinnen gevonden worden in bakjes druiven.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 26 - Quizvraag
Toen de bewoners uit hun huis .... , vergaten ze de cavia mee te nemen.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchtten
Slide 27 - Quizvraag
Het nieuws ... zich snel door de school.
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreet
D
verspreed
Slide 28 - Quizvraag
Tijdens het eindexamen is de docent Nederlands over de stoel (struikelen) ... .
A
gestruikelt
B
gestruikeld
C
gestruikeldt
D
gestroken
Slide 29 - Quizvraag
Hij leek niet erg (schrikken) ... te zijn.
Slide 30 - Open vraag
Ik had hem bijna niet ... !
A
herkent
B
herkend
C
geherkent
D
geherkend
Slide 31 - Quizvraag
Tijdens hun eerste date is hij tegen een lantaarnpaal ... .