4HAVO Vaardighedenlessen

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides en 8 videos.

time-iconLesduur is: 420 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Formuleren
  1. Je neemt de vraag over in je zin. 
  2. Je begint de zin niet met verwijswoorden.
          Hij was een generaal
          Julius Caesar was een generaal
  3. Als je een bron gebruikt voor het geven van je antwoord, benoem je dat nadrukkelijk.
          a. Ik lees in de bron dat…
          b. Ik zie in de bron dat…





Slide 6 - Tekstslide

Formuleren
4. Je bent concreet.
Concreet zijn betekent dat je voorbeelden geeft. Als jij bijvoorbeeld benoemt dat het heel erg is dat er iets gebeurde, moet je wel kunnen uitleggen waarom het dan zo erg was.
Probeer dus subjectieve woorden of bijvoeglijke naamwoorden te vermijden zonder het uit te leggen. 

Voorbeeld:
  • Het was goed dat er landbouw kwam voor mensen.
  • Landbouw was een goede ontwikkeling omdat het ervoor zorgde dat mensen meer te   eten hadden, omdat ze dan niet meer afhankelijk waren van de jacht.





Slide 7 - Tekstslide

Bekijk de bron
Noem het verband dat elke invalshoek heeft met deze bron. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Betrouwbaarheid beoordelen
1. Wie was/is de auteur?
Een ooggetuige?
Zou de auteur partijdig kunnen zijn?
Overdrijft de maker van de bron of heeft deze een reden om niet de waarheid te zeggen?
2. Wanneer is de bron gemaakt?
a. Vlak na de gebeurtenis of jaren later?
3. Wat voor soort bron is het?
a. Een dagboek of persoonlijke brief?
b. Een krantenartikel of een bron die openbaar is? Wat is het doel van deze bron dan?
c. Staan er vooral feiten of meningen in?



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Formuleren
  1. Je neemt de vraag over in je zin. 
  2. Je begint de zin niet met verwijswoorden.
          Hij was een generaal
          Julius Caesar was een generaal
  3. Als je een bron gebruikt voor het geven van je antwoord, benoem je dat nadrukkelijk.
          a. Ik lees in de bron dat…
          b. Ik zie in de bron dat…
  4. Je bent concreet





Slide 29 - Tekstslide

Formuleren
4. Je bent concreet.
Concreet zijn betekent dat je voorbeelden geeft. Als jij bijvoorbeeld benoemt dat het heel erg is dat er iets gebeurde, moet je wel kunnen uitleggen waarom het dan zo erg was.
Probeer dus subjectieve woorden of bijvoeglijke naamwoorden te vermijden zonder het uit te leggen. 

Voorbeeld:
  • Het was goed dat er landbouw kwam voor mensen.
  • Landbouw was een goede ontwikkeling omdat het ervoor zorgde dat mensen meer te   eten hadden, omdat ze dan niet meer afhankelijk waren van de jacht.





Slide 30 - Tekstslide

Vraag 1
  • het kleitablet is een primaire bron 
  • politiek: de aanwezigheid van een bestuurscentrum
  • cultureel: de aanwezigheid van een tempel / het schrift
  • economisch: er is een ambachtsman die dit heeft getekend / er is een pakhuis aanwezig wat aangeeft dat er handel moet zijn gedreven
  • de bron is betrouwbaar omdat het feitelijke informatie weergeeft. 

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 2
  • je kan twijfelen aan de betrouwbaarheid omdat het geschreven is door Caesar zelf en hij een motief heeft om de informatie te overdrijven (hij wil consul worden)
  • een voorbeeld van Romeinse waarden uit deze bron is dat de Nerviers hun eigen land en forten mochten houden / dat hij bevel gaf om geen geweld te gebruiken tegen de Nerviërs 
  • Deze tekst is geschreven door een Romein, hierdoor kan je betrouwbare informatie over Romeinse waarden afleiden uit de bron

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 3
  • De bron is niet representatief voor de vroege middeleeuwen, want er vindt handel plaats / er is een stad te zien, terwijl in de vroege middeleeuwen er juist landbouwsamenlevingen bestonden
  • De bron is een gevolg van de terugkeer van steden, want met de komst van steden groeit ook het belang van handel

Slide 33 - Tekstslide