H1 Unité 3 grammaire 2

H1C
Koen
Jayden
Lisa
Fay
Bradley
Khaled
Laura
Marley
Milou
Aniek
Luuk
Jurre
Wessel
Ramon
Sven
Dylano
Stijn
Lana
Josh
Kyano
Johnny
Aiden
Jay
Jens
Levi
Docent
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H1C
Koen
Jayden
Lisa
Fay
Bradley
Khaled
Laura
Marley
Milou
Aniek
Luuk
Jurre
Wessel
Ramon
Sven
Dylano
Stijn
Lana
Josh
Kyano
Johnny
Aiden
Jay
Jens
Levi
Docent

Slide 1 - Tekstslide

H1E
Danique
Carlijn
Laurens
Cebrian
Sven
Tobias
Danielle
Stefanie
Jayden
Colin
Ola
Elise
Konrad
Luca
Fintan
Jase
Isabel
Kaya
Lilly
Joan
Stas
Jessy
Lois
Zoe
Senna
Yash
Lucas
Rodrigo
Docent

Slide 2 - Tekstslide

H1B
Lester
Riley
Elena
Fleur
Luca
Finn
Monique
Jasmine
Sequoyah
Tiego
Raf
Luuk 
Armaan
Julian
Jayden
Youp
Jaimy
Nikolai
Dylano
Seana
Bernella
Yasmin
Lyris
Timo
Steef
Valentijn
Mick
Rivano
Docent

Slide 3 - Tekstslide

Bienvenue au cours 
Le planning
- Répéter être + avoir
- Répéter les verbes réguliers en -er
- aimer / adorer / préférer/ détester + lidwoord

Slide 4 - Tekstslide

Focusleren
Apprendre 3 : Werkoorden op -er blz 101
Apprendre 5 : aimer, adorer, préférer, détester blz 101
Apprendre 10: vraagwoorden blz 103
timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Conjuguer le verbe 'avoir'
Ik heb
J'ai 
Jij hebt
Tu as
Hij/zij/men heeft
Il/elle/on a
Wij hebben
Nous avons
Jullie hebben
U heeft
Vous avez
Zij hebben
Ils/elles ont

Slide 6 - Tekstslide

J'..... (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 7 - Quizvraag

Tu ... (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 8 - Quizvraag

Il/elle/on ... (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 9 - Quizvraag

Vous ... (avoir)
A
ai
B
as
C
avez
D
avons

Slide 10 - Quizvraag

Tu ... (avoir)

Slide 11 - Open vraag

Vous ... (avoir)

Slide 12 - Open vraag

Ils ... (avoir)

Slide 13 - Open vraag

La fille ... (avoir)

Slide 14 - Open vraag

Être =  zijn
Ik ben
Je suis
Jij bent
Tu es
Hij/zij/men is
Il/elle/on est
Wij zijn
Nous sommes
Jullie zijn
U bent
Vous êtes
Zij zijn
Ils/elles sont

Slide 15 - Tekstslide

Je ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 16 - Quizvraag

Tu ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 17 - Quizvraag

Ils/elles ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 18 - Quizvraag

Vous ... (être)
A
suis
B
sommes
C
êtes
D
sont

Slide 19 - Quizvraag

Je ... (être)

Slide 20 - Open vraag

Tu ... (être)

Slide 21 - Open vraag

Nous ... (être)

Slide 22 - Open vraag

Les verbes réguliers
Je
E
Tu
ES
Il/elle/on
E
Nous
ONS
Vous
EZ
Ils/elles
ENT

Slide 23 - Tekstslide

Je ... (manger)
A
manges
B
mange
C
mangez
D
mangent

Slide 24 - Quizvraag

Nous ... (parler)
A
parles
B
parle
C
parlons
D
parlez

Slide 25 - Quizvraag

Vous ... (regarder)
A
regardes
B
regarde
C
regardez
D
regardent

Slide 26 - Quizvraag

Elle ... (danser)
A
danses
B
danse
C
dansez
D
dansent

Slide 27 - Quizvraag

Nous ... (parler)

Slide 28 - Open vraag

Ils ... (corriger)

Slide 29 - Open vraag

Tu ... (aider)

Slide 30 - Open vraag

Elles ... (adorer)

Slide 31 - Open vraag

H1A
Damian
Mick
Tijn
Noah
Keano
Roos
Caithlynn
Fynn
Seppe
Musa
Ravel
Chloé
Alice
Kayleigh
Hesselina
Isaiah
Luca
Evy
Carlijn
Ayden
Ian
Sienna
Lisa
Britte
Docent

Slide 32 - Tekstslide

H1C
Levi
Vinne
Dent
Arlain
Jayson
Cédric
Elin
Jaivy
Sem
Alicia
Kirsten
Kim
Fredrique
Denver
Evi
Eva
Suus
Kiara+
Elijah
Milan
Iris
Mats
Nathaniel
Docent

Slide 33 - Tekstslide

Bienvenue au cours 
Le planning
- Répéter les verbes réguliers en -er
- aimer / adorer / préférer/ détester + Le/La/L'/Les
-Lire extra 

Doel: Je kunt bekende woorden verstaan in gesproken teksten

Slide 34 - Tekstslide

Les verbes réguliers
Je
E
Tu
ES
Il/elle/on
E
Nous
ONS
Vous
EZ
Ils/elles
ENT

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 
Vul de juiste vertaling in.
1 ……………………….. la classe. Wij zijn dol op (adorer)
2 ………………………… la musique. Ik heb liever (prèfèrer)
3 …………………………. demain ? werken jullie (travailler)
4 …………………………. la télé. Ik kijk
5 … ……………….à la fête. Eva en Selma dansen

Slide 36 - Tekstslide

Aimer - Adorer - Préférer - Détester

Slide 37 - Tekstslide

Aimer, adorer, détester, préférer
Na aimer, adorer, détester, préférer --> le / la / l' / les
In het Nederlands gebruik je géén lidwoord

J'aime le chocolat - Ik hou van chocolade
Marie déteste les devoirs - Marie heeft een hekel aan huiswerk


Slide 38 - Tekstslide

Het lidwoord
Behalve...
Aimer, détester, préférer, adorer: altijd met bepaald lidwoord, dus met le, la , l', les!
Ook na een ontkenning!!!
Je n'aime pas les escargots.

Slide 39 - Tekstslide

Welke lidwoorden gebruik je na de werkwoorden aimer/détester/adorer/préférer?
A
Un/une/des
B
Le/la/les/l'
C
Geen

Slide 40 - Quizvraag

Is deze zin juist?

Elle adores les fleurs
A
Oui
B
Non

Slide 41 - Quizvraag

Is deze zin juist?

Ils préfèrent l'anglais.
A
Oui
B
Non

Slide 42 - Quizvraag

Is deze zin juist?

Il aime des olives.
A
Oui
B
Non

Slide 43 - Quizvraag

Is deze zin juist?

Il y a des hôtels.
A
Oui
B
Non

Slide 44 - Quizvraag

Ik hou van Frans.

Slide 45 - Open vraag

Hij is dol op wiskunde.

Slide 46 - Open vraag

Wij hebben liever geschiedenis.

Slide 47 - Open vraag

Jullie hebben een hekel aan Engels.

Slide 48 - Open vraag

Zelfstandig werken
Wat?        Exercice 16abcde
Hoe?         Individueel
Tijd?          10 min.
Klaar?       Exercice 20 (p. 90)

Slide 49 - Tekstslide

P. 100
Wat?         Exercice 20
Hoe?         Individueel
Tijd?          10 min.
Klaar?       Exercice 19 (p. 99)
Hulp?        Apprendre 6 (p. 108)

Slide 50 - Tekstslide