Herhaling economie 3.1, 3.2 en 3.3

Economie
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Vandaag gaan we 3.1, 3.2 en 3.3 herhalen.
We gaan ons voorbereiden op de toets.

Slide 2 - Tekstslide

Materialen
Wat heb je op tafel liggen?

1. Je iPad
2. uitrekenblaadje
3. potlood of pen
4. rekenmachine

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Marketinginstrumenten
Voor de marketing hebben ondernemers marketinginstrumenten nodig, dit noem je de marketingmix en deze bestaat uit 4 p's.

De 4 P's staan voor: 
product, prijs, plaats en promotie.

Slide 5 - Tekstslide

H&M opent een nieuwe vestiging. Over welk marketinginstrument gaat het hier?
A
product
B
personeel
C
promotie
D
plaats

Slide 6 - Quizvraag

Produceren
Goederen
Diensten
  • = het maken van goederen en leveren van diensten

Slide 7 - Tekstslide

Hoe?
  • Heb je je ooit al eens afgevraagd hoe een brood bij ons terecht komt?

Slide 8 - Tekstslide

Hoe?
Het produceren van brood
- Gaat in stappen 
--> Dit noem je productiefasen. 

Slide 9 - Tekstslide

Hoe?
Het produceren van brood
- Gaat in stappen 
--> Dit noem je productiefasen. 

Slide 10 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Bedrijfskolom
  • Productiefasen

Slide 11 - Tekstslide

Welke omschrijving past het beste bij de bedrijfskolom?
A
Het verkopen van producten via de detailhandel.
B
Het maken van goederen, of het leveren van diensten
C
Het aanschaffen van kapitaalgoederen, machines en computers, voor de productie
D
Een overzicht van alle stappen die een product doorloopt vanaf oerproducent tot de detailhandel

Slide 12 - Quizvraag

Bedrijfskolom van een wollentrui
Schapenhouderij
Spinnerij
Breifabriek
Textielfabriek
Boetiek

Slide 13 - Sleepvraag

omzet
De omzet is alles wat iemand verkocht heeft.

Slide 14 - Tekstslide

wat is de totale omzet van de winkel

Slide 15 - Open vraag

inkoop waarde
Als ik een product wil verkopen, moet ik eerst zelf de producten kopen.
Wat ik betaal, dat noemen we de inkoopwaarde.

Slide 16 - Tekstslide

Brutowinst
Ik heb voor 200 euro aan pennen gekocht. Wat is dan mijn inkoopwaarde?

Mijn omzet is 450 euro. Wat is omzet?

Hoeveel houd ik over?
dat is mijn brutowinst.

Slide 17 - Tekstslide

Brutowinst
Brutowinst is het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.

Slide 18 - Tekstslide

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Omzet: € 120.000, inkoopwaarde: € 65.000, brutowinst: €

Slide 20 - Open vraag

Omzet = €11.000
Inkoopwaarde = €3.900,-
Brutowinst=....

Slide 21 - Open vraag

Bedrijfskosten
Als ik een bedrijf heb, dan betaal ik ook bepaalde kosten.
Denk aan: huur van het pand.
Salaris van personeel.
Verlichting en verwarming.

Alles wat een bedrijf kwijt is voor de productie van de goederen en diensten.

Slide 22 - Tekstslide

Sleep in de goede kolom :
Geen bedrijfskomsten
Bedrijfskosten
Gas
Omzet
Brutowinst
Inkoopprijs
Lonen
Huur

Slide 23 - Sleepvraag

Noem twee soorten bedrijfskosten.

Slide 24 - Open vraag

Nettowinst
Als de bedrijfskosten lager zijn dan de brutowinst, dan maak je nettowinst.
Oftewel:
Ik verkoop in 1 week 1200 euro aan producten.
Ik ben in 1 week 850 euro kwijt aan bedrijfskosten.
Wat is dan mijn netto winst?

Slide 25 - Tekstslide

Bedrijfskosten en nettowinst
Brutowinst is niet de uiteindelijke winst. Er gaan eerst nog bedrijfskosten vanaf, dan krijg je de nettowinst.
Voorbeelden van bedrijfskosten: huur, loon, energie

Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst         (of netto verlies)

Slide 26 - Tekstslide

Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
bedrijfskosten - brutowinst
D
brutowinst - inkoopwaarde

Slide 27 - Quizvraag

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
groter
B
kleiner

Slide 28 - Quizvraag

Wat ga je doen?
Als voorbereiding op de overhoring ga je via Somtoday naar economie.
Je kiest dan voor H3.
Je gaat naar test jezelf 3.1, 3.2 en 3.3.
Dit kun je thuis ook doen om te oefenen.

Slide 29 - Tekstslide