H1 NN 1-KGT Taalverzorging 3 Spelling Hoofdletters en leestekens

Taalverzorging 3 Spelling:
Hoofdletters en leestekens
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 3 Spelling:
Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert over hoofdletters en leestekens.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdletters
Hoofdletters schrijf je:
- aan het begin van een zin
- bij namen

Slide 3 - Tekstslide

...aan het begin van een zin
- Het was schitterend weer dit weekend.
- Wij leren op dit moment hoofdletters schrijven.
- Wat ga jij dit weekend doen?

Slide 4 - Tekstslide

...bij namen
- voornamen: Mieke, Hester, Jip
-achternamen: Janssen, de Bruin
- bedrijfsnamen: Aloysius De Roosten, het Alfacollege
- plaatsnamen: Gelderland, Amsterdam, Griekstraat, het Kerkplein

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
We schrijven geen hoofdletters bij maanden (april), dagen (maandag) en windstreken (noorden). 

Slide 6 - Tekstslide

Leestekens
Leestekens zijn:
- punt
- vraagteken
- uitroepteken

Slide 7 - Tekstslide

een punt, vraagteken of uitroepteken schrijven
- Gebruik een punt bij een gewone zin: we zetten de punt aan het einde van een zin.
- Zet een vraagteken na een vraagzin. 
- Zet een uitroepteken na een zin met extra nadruk

Slide 8 - Tekstslide

voorbeelden
- De winter begint op 21 december.
- Waarom begint de winter op 21 december?
- Pas op voor die auto!

Slide 9 - Tekstslide

Een punt zet je
A
tussen twee persoonsvormen
B
voor een uitleg
C
aan het eind van een zin
D
tussen delen van een opsomming

Slide 10 - Quizvraag

Na een vraag komt een vraagteken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Achter welke zin hoort een vraagteken? ​

A
In de boeken Harry Potter wordt zwerkbal gespeeld​
B
Je moet de slurk door een ring gooien bij zwerkbal​
C
Is het niet lastig om op een bezem te vliegen​

Slide 12 - Quizvraag

Waarom gebruik je een uitroepteken?
A
Dat staat leuk.
B
Dat hoort zo!
C
Dat geeft een zin extra nadruk.
D
Dan maak je iets duidelijk.

Slide 13 - Quizvraag

Een uitroepteken staat....
A
in de zin
B
aan het eind van een zin
C
aan het einde van een vraag
D
vooraan in de zin

Slide 14 - Quizvraag

Maken in het lesboek
Blz. 32-33
Maak opdracht 1-2-3-5
Snel klaar? 
Maak dan ook de startopdracht, opdracht 4 en opdracht 6

Slide 15 - Tekstslide

Nakijken
Kijk het werk na.
Vraag het antwoordenblad op bij je docent.
Verbeter gemaakte fouten in je schrift.

Slide 16 - Tekstslide

Leren voor de toets
- Je kan hoofdletters gebruiken.
- Je kan punten, vraagtekens en uitroeptekens gebruiken.
- Je kunt woorden met au en ou goed spellen. 

Slide 17 - Tekstslide

EINDE

Slide 18 - Tekstslide