Gouden eeuw quiz

Welke eeuw was de Gouden Eeuw?
A
15e eeuw
B
16e eeuw
C
17e eeuw
D
18e eeuw
1 / 29
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Welke eeuw was de Gouden Eeuw?
A
15e eeuw
B
16e eeuw
C
17e eeuw
D
18e eeuw

Slide 1 - Quizvraag

Wat wordt er met het begrip 'Republiek' bedoeld?

A
De naam van Nederland in de 16e t/m de 18e eeuw.
B
Een staat zonder vorst zoals een koning of een keizer.
C
Ergens tegen in opstand komen.
D
Als burgers wetten maken en niet een vorst.

Slide 2 - Quizvraag

De Nederlanden waren in de Gouden eeuw een.........
A
Democratie
B
Oligarchie
C
Monarchie
D
Koninkrijk met absoluut vorst

Slide 3 - Quizvraag

➤Kies de juiste woorden en sleep ze naar de juiste plek.



In de zeventiende eeuw hadden mensen nog geen [...1...] of vrieskist. Het was [...2...] om voedsel te bewaren. Door vlees in te [...3...] bedierf het minder snel. Maar dat zoute vlees smaakte niet [...4...]. Met [...5...] kon het toch smaakvol worden klaargemaakt. 
vers
blikken
kruiden
moeilijk
kopen
makkelijk
koelkast
vies
lekker
zouten
vlees
groente
fruit
kratten
open
brood

Slide 4 - Sleepvraag

➤Nederland was vóór 1600 al een echt handelsland. Nederlanders handelden in de zestiende eeuw met landen in Noord-, Oost én Zuid-Europa. Waar kwamen de producten vandaan?
Nederland
Noord- en Oost-Europa
Zuid-Europa
kaas
wijn
hout
melk
leer
graan
olijfolie

Slide 5 - Sleepvraag

Wie hadden de meeste macht in de Nederlandse Republiek?
A
De koning en zijn hofhouding
B
De regenten uit rijke families
C
De hardwerkende mannen en vrouwen

Slide 6 - Quizvraag

Wat wordt er bedoelt met 'de beurs'?
A
Het gebouw waar kooplieden hun geld konden inwisselen om te handelen.
B
Het gebouw waar zeevaarders konden rusten voor een nieuwe tocht.
C
Het gebouw waar alle handelsspullen opgeslagen werden.
D
Het gebouw waar kooplieden samen komen om handel te drijven.

Slide 7 - Quizvraag

Producten opslaan om later te verhandelen noem je:
A
handelskapitalisme
B
stapelmarkt
C
VOC-principe
D
pakhuispolitiek

Slide 8 - Quizvraag

Wat is specialisatie?
A
Als je een speciale werknemer bent
B
Als je nog maar één product gaat maken
C
Als je nog maar één product gaat kopen
D
Als je nog maar één werknemer hebt

Slide 9 - Quizvraag

Een schip dat vanuit Amsterdam naar de landen rond de Oostzee vaart, is geladen met:
A
kaas, textiel en vis
B
wijn en olie
C
specerijen
D
graan en hout

Slide 10 - Quizvraag


Een schip dat vanuit de landen rond de Oostzee naar Amsterdam vaart, is geladen met:
A
kaas, textiel en vis
B
wijn en olie
C
specerijen
D
graan en hout

Slide 11 - Quizvraag


VOC staat voor
A
Vereniging Oost-Indische Compagnie
B
Verenigde Oost-Indie Compagnie
C
Verenigde Oost-Indische Compagnie
D
Verenigde Oost-Indische Campagne

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer werd de VOC opgericht?
A
1621
B
1602
C
1601
D
1618

Slide 13 - Quizvraag


De VOC bracht naar Europa:
A
Slaven
B
Aardappels
C
Specerijen
D
Maïs

Slide 14 - Quizvraag

De Staten Generaal gaf de VOC speciale rechten:
A
handelsmonopolie
B
vrede sluiten en oorlog voeren
C
aandelen verkopen
D
een multinational

Slide 15 - Quizvraag

Welke conclusie kun je trekken na het zien van dit plaatje?
A
VOC voerde niet alleen handel en maar ook oorlog
B
VOC maakte kanonnen
C
VOC hield van mode
D
VOC had weinig wapens

Slide 16 - Quizvraag

In welk opzicht was de VOC uniek in de wereld?
A
Eerste bedrijf met winst uit handel
B
Eerste bedrijf met aandelen
C
Eerste bedrijf in de handel met specerijen
D
Eerste bedrijf in de handel met slaven

Slide 17 - Quizvraag

Welke (tijds)volgorde is juist?
A
VOC - WIC - Oostzeehandel
B
Oostzeehandel - VOC - WIC
C
Oostzeehandel - WIC - VOC
D
VOC - Oostzeehandel - WIC

Slide 18 - Quizvraag

Waar hield de WIC zich niet mee bezig?
A
Slavenhandel
B
Veroveringen
C
Driehoekshandel
D
Specerijenhandel

Slide 19 - Quizvraag

Hoe heet de gevangenis waar de mannen worden ondergebracht?
A
Spinhuis
B
Tuchthuis
C
Rasphuis
D
Slagershuis

Slide 20 - Quizvraag


➤Waar of niet waar?

Oorlog en vervolging zorgden ervoor dat grote groepen mensen uit de Republiek wegvluchtten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Wie van deze personen was een bekende filosoof?
A
Spinoza
B
Rembrandt
C
Hals
D
Van Leeuwenhoek

Slide 22 - Quizvraag

16. Om welke schildertechniek werd Rembrandt NIET bekend?:
A
Levensecht schilderen van mensen
B
Het afwisselen van details met ruwe kwaststreken
C
Indrukwekkende wolkenluchten
D
Afwisselen van licht en donker

Slide 23 - Quizvraag

Spinoza
A
microscoop
B
bacterien
C
telelens
D
rationalisme

Slide 24 - Quizvraag

Lees de bron:

Welke bewering over de bron is niet juist?
A
Spinoza vond dat iedereen mocht zeggen wat hij wil.
B
Spinoza was geen immigrant.
C
Spinoza was voor godsdienstvrijheid.
D
Spinoza´s vrijheid werd eerst Beperk door de regels van de een Joodse geloofsgroep.

Slide 25 - Quizvraag

Wie ontdekte de microscoop?
A
Hugo de Groot
B
Antoni van Leeuwenhoek
C
Piet Hein
D
Christiaan Huygens

Slide 26 - Quizvraag

20. Lees de volgende bewering.
‘Antoni van Leeuwenhoek deed onderzoek via een moderne, wetenschappelijke manier.’
Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

de Dam
het schip
het stadhuis
een dam in de rivier
de nijverheid
plein voor het stadhuis
belangrijk vervoermiddel in de Gouden Eeuw
belangrijkste gebouw van Amsterdam
Amsterdam
thuis of in huis van grondstoffen producten maken

Slide 28 - Sleepvraag

Zelf maken 
Afsluiting blz. 32-34
Maak vraag 5, 8a t/m e
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide