Herhalen erfelijkheid en evolutie WTS

Herhalen thema 5
Erfelijkheid en evolutie
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalen thema 5
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

DNA
Celkern + 
Chromosoom
Gen
Chromosoom

Slide 2 - Sleepvraag

Wordt deze eigenschap bepaald door het  genotype / fenotype of door beiden?
GENOTYPE
FENOTYPE
Zowel fenotype als genotype
Iemands
lengte
Iemands
bloedgroep
Iemands bruine ogen
Iemands nieuwe haarkleur
Iemands hoge cholesterol-gehalte

Slide 3 - Sleepvraag

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.

A
Juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Sleep het aantal chromosomen naar de juiste cellen (rode vakje)
46 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen
  23 chromosomen
23 chromosomen

Slide 5 - Sleepvraag

Dit zijn de chromosomen van een?
A
man
B
vrouw

Slide 6 - Quizvraag

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is. Door mutaties ontstaat variatie in fenotypen binnen een soort.

A
Juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is. Bij een uitzaaiing komen cellen van een tumor ergens anders in het lichaam terecht.
A
Juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een allel?
A
Een stukje DNA
B
Een stuk van een chromosoom
C
Een variant van een gen
D
Een variant van een chromosoom

Slide 10 - Quizvraag

Mitose
Meiose
Gewone celdeling
Reductiedeling
Diploïde cellen
Haploïde cellen
Zelfde aantal chromosomen
Helft van de chromosomen
Gewone lichaamscellen
Geslachtscellen
Chromosomen komen in paren voor
Chromosomen komen enkelvoudig voor

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is een mutant?
A
Een geslachtscel waarin een mutatie in het fenotype zichtbaar is.
B
Een lichaamscel waarin een mutatie in het fenotype zichtbaar is.
C
Een organisme waarbij een mutatie in het fenotype zichtbaar is.
D
Een geslachtscel waarin een mutatie in het genotype zichtbaar is.

Slide 12 - Quizvraag


A
Alleen het fenotype verandert
B
Alleen het genotype verandert.
C
Zowel het fenotype als het genotype verandert.

Slide 13 - Quizvraag

Een tam konijn brengt een aantal jongen ter wereld. Deze nakomelingen groeien gezond op bij verschillende gezinnen. Na twee jaar verschillen zij in grootte.
Waardoor kan dit verschil in grootte veroorzaakt zijn?
A
Alleen door een verschil in erfelijke eigenschappen.
B
Alleen door invloeden uit het milieu.
C
Zowel door een verschil in erfelijke eigenschappen als door invloeden uit het milieu.

Slide 14 - Quizvraag

Bij de geboorte blijkt een baby zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken te hebben.
Welke geslachtschromosomen kan deze baby hebben?
A
De baby kan alleen XX hebben.
B
De baby kan alleen XY hebben.
C
De baby kan XX of XY hebben.
D
De baby kan XX, XY of YY hebben.

Slide 15 - Quizvraag

Welke genen kunnen niet actief zijn in een hoofdhuidcel?
A
De genen die ervoor zorgen dat DNA gekopieerd kan worden.
B
De genen die ervoor zorgen dat gal wordt gemaakt.
C
De genen die ervoor zorgen dat hoofdhaar wordt gemaakt.
D
De genen die ervoor zorgen dat mitochondriën worden gemaakt.

Slide 16 - Quizvraag

De bouw van een celkern is bij alle zoogdieren in principe gelijk. Ratten en mensen zijn allebei zoogdieren. Bij bepaalde cellen van een bruine rat bevat de celkern 21 verschillende chromosomen.
Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?
Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag

Evolutie

Slide 18 - Tekstslide

Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.
D
Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde, via survival of the fittest, met de mens als einddoel

Slide 19 - Quizvraag

                                              De evolutietheorie gaat uit van:

1. variatie in        .................. 

2.      ......................             selectie

3. het       .....................           van nieuwe soorten en    ..........................       van soorten
Bij evolutie speelt ook  de     ..................................   in het genotype bij een soort een rol.
                        In elk soort komen in het genotype  ................................     verschillen voor. 

Soms is zo'n verschil handig om te ................................ 

ontstaan

natuurlijke

overleven

verandering

verdwijnen

genotype

toevallige

Slide 20 - Sleepvraag

Charles Darwin wordt gezien als de ontdekker van ....
A
vinken op de Galapagoseilanden
B
de evolutietheorie
C
genetische modificatie
D
het schip de Beagle

Slide 21 - Quizvraag

Op welk eiland heeft Darwin de evolutietheorie bedacht?
A
Galapagos eilanden
B
Canarische eilanden
C
Chersonissos
D
Gran canaria

Slide 22 - Quizvraag

Darwin had het over 'natuurlijke selectie'
Wat is dat?
A
Dat de natuur de selectie maakt.
B
Dat de sterkste organismen overleven.
C
Dat de organismen die het best zijn aangepast, krijgen de meeste nakomelingen.
D
Dat selectie altijd natuurlijk verloopt.

Slide 23 - Quizvraag

Hoe heet het boek van Darwin?
A
The origin of species
B
The origin of the earth
C
The origin of mankind
D
The origin of the self

Slide 24 - Quizvraag

Wat concludeerde Charles Darwin uit de snavels van de vinken op de Galapagoseilanden?
A
Dat er op elk eiland verschillende soorten leefden
B
Dat de galapagosvinken heel veel verschillend voedsel aten
C
Dat verschillend voedselaanbod op elk eiland leidde tot een andere vorm van de snavel
D
Dat er veel uitwisseling was van vogels tussen de eilanden

Slide 25 - Quizvraag

Soortvorming d.m.v. natuurlijke selectie. Zet de zinnen in de juiste volgorde
Er bestaat variatie in genotype en fenotype binnen een populatie
De voordelige fenotypen worden doorgegeven
Een mutatie leidt tot een verandering in fenotype dat voordelig uitkomt in de omgeving
Door voortplanting en recombinatie kunnen nieuwe genotypen en mutaties ontstaan
De mutant overleeft door zijn aanpassing beter en krijgt meer nakomelingen 
Als er genoeg verschillen in genotype en fenotype zijn ontstaan kan dat leiden tot een nieuwe soortvorming

Slide 26 - Sleepvraag

Op eilanden die ver van de kust liggen, hebben vogels vaak geen natuurlijke vijanden. Daardoor hebben sommige vogelsoorten het vermogen om te vliegen verloren.
Leg uit hoe die niet-vliegende vogelsoorten door natuurlijke selectie kunnen zijn ontstaan.

Slide 27 - Open vraag

Wat is variatie in genotypen?
A
Een nakomeling heeft hetzelfde genotype als de ouders
B
Een nakomeling heeft hetzelfde genotype maar een ander fenotype
C
Een nakomeling heeft en ander genotype dan de ouders

Slide 28 - Quizvraag

Wat kan zorgen voor variatie in genotype?
A
Alleen mutaties
B
Alleen geslachtelijke voortplanting
C
Mutaties en geslachtelijke voortplanting
D
Naar de sportschool gaan of in de zon liggen

Slide 29 - Quizvraag

Hoe heeft natuurlijke selectie geregeld dat aapachtige voorouders rechtop gingen lopen?
A
De voorouders die op 4 poten bleven lopen verspilden meer energie.
B
De voorouders die op 4 poten bleven lopen werden sneller gepakt door roofdieren...
C
Rechtop lopen gaf verschillende voordelen om te overleven. Daardoor is die eigenschap doorgegeven aan volgende generaties...
D
De voorouders die rechtop konden lopen hadden meer overzicht...

Slide 30 - Quizvraag