Wortstellung - Woordvolgorde At3a

voeg- en bijwoorden, woordvolgorde
1. schrijven: variatie, levendigheid aanbrengen in je tekst

Mein Name ist Anna. Ich bin 14 Jahre alt. Ich wohne in Voorburg. Voorburg liegt in der Nähe von Den Haag. Ich bin geeignet für diesen Job. Ich spreche Deutsch. Ich bin sehr freundlich.

Mein Name ist Anna und ich bin 14 Jahre alt. Ich wohne in Voorburg, das liegt in der Nähe von Den Haag. Ich bin geeignet für diesen Job, weil ich Deutsch spreche und auch sehr freundlich bin.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

voeg- en bijwoorden, woordvolgorde
1. schrijven: variatie, levendigheid aanbrengen in je tekst

Mein Name ist Anna. Ich bin 14 Jahre alt. Ich wohne in Voorburg. Voorburg liegt in der Nähe von Den Haag. Ich bin geeignet für diesen Job. Ich spreche Deutsch. Ich bin sehr freundlich.

Mein Name ist Anna und ich bin 14 Jahre alt. Ich wohne in Voorburg, das liegt in der Nähe von Den Haag. Ich bin geeignet für diesen Job, weil ich Deutsch spreche und auch sehr freundlich bin.

Slide 1 - Tekstslide

voeg- en bijwoorden, woordvolgorde
2. lezen: structuur van een tekst herkennen. 
voegwoorden geven vaak reden, gevolg etc. aan.

weil, denn --> reden
aber --> beperking, tegenstelling
oder --> keuze, opsomming
und --> opsomming

Slide 2 - Tekstslide

Woordvolgorde
In de meeste gevallen is de Duitse zinsopbouw gelijk aan de Nederlandse.

Wij lopen naar de bus.               --> Wir laufen zum Bus.
Morgen zal hij jou bezoeken.  --> Morgen wird er dich besuchen.

Slide 3 - Tekstslide

samengestelde zinnen
optie 1: hoofdzin + hoofdzin

Ich möchte ein Jugendbuch lesen, aber ich weiß nicht welches.

Ich möchte ein Jugenbuch lesen.
Ich weiß nicht welches.




Slide 4 - Tekstslide

samengestelde zinnen
optie 2: hoofdzin + bijzin

Ich weiß nicht, ob sie für morgen Konzertkarten hat.

--> Ich weiß nicht.
--> Sie für morgen Konzertkarten hat.

Slide 5 - Tekstslide

Voegwoorden en woordvolgorde
Voegwoorden verbinden woorden, 
zinsdelen en zinnen met elkaar. 
Er zijn twee categorieën voegwoorden

- Categorie 1: voegwoorden hoofdzin + hoofdzin
- Categorie 2: voegwoorden hoofdzin + bijzin

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Een voegwoord kan een hoofdzin met een andere hoofdzin verbinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Een voegwoord kan een bijzin niet aan een hoofdzin verbinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

In bijzinnen staat de persoonsvorm in het Duits achteraan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Er singt ein Lied .... wir hören zu.
A
da
B
dass
C
oder
D
und

Slide 13 - Quizvraag

Sie macht immer die Hausaufgaben ...... sie will gute Noten bekommen.
A
trotzdem
B
aber
C
weil
D
denn

Slide 14 - Quizvraag

Ich kaufe einen Laptop, ........ der alte Laptop kaputt ist.
A
ob
B
oder
C
weil
D
denn

Slide 15 - Quizvraag

Ich gehe nicht in die Schule, ... ich krank bin.
A
dass
B
ob
C
weil
D
denn

Slide 16 - Quizvraag

Wir müssen zuerst die Aufgaben machen, ....... wir ins Kino gehen können.
A
und
B
bevor
C
während
D
ob

Slide 17 - Quizvraag

Mein Bruder geht nicht in die Schule, ... er ist krank.
A
denn
B
aber
C
während
D
weil

Slide 18 - Quizvraag

Ich kaufe noch ein, ... ich nach Hause komme.
A
denn
B
wann
C
bevor
D
weil

Slide 19 - Quizvraag

Ich kaufe noch ein, ... komme ich nach Hause.
A
denn
B
wann
C
bevor
D
dann

Slide 20 - Quizvraag

Ich weiß nicht, ... ich nach Hause komme.
A
oder
B
wenn
C
ob
D
als

Slide 21 - Quizvraag

Meer weten over voeg- en bijwoorden en 
de woordvolgorde van een Duitse zin?

Zie je syllabus schrijfvaardigheid:
33. voeg- en bijwoorden (blz. 8-10)
34. woordvolgorde (blz. 11)

Slide 22 - Tekstslide