3HV_Période 3_2023-2024

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bienvenue au cours de français!

la date

lessonup.app

Bonjour ! Comment ça va ?

Leerdoelen periode 3

• Je kunt over je eigen afgelopen reis/vakantie vertellen.

• Je kunt een gesprek over reizen met de trein en interviews begrijpen.

• Je kent woorden die te maken hebben met reizen en vervoer.

• Je kunt de passé composé met avoir en être gebruiken. 

• Je kunt de imparfait gebruiken. P.ex. = il y avait, ...

Et un autre objectif, c'est ...  Je hebt bien sûr voor Frans gekozen! ;-)

Belangrijke opdrachten H3: ex. 4,5,6,8,9,10,12,15,16,17,18.

 

Belangrijke opdrachten H5: ex. 2,3,4,5,6,7,8,9,10,12,13,15,16,18,19,20, 21,26,27 

Le programme

1. Début du cours 10'

2. Explication 10'

3. Travailler 20'

4. Production en classe 10'

5. Travailler 20'

6. La fin 10'' 

Fragment sur la France!

* Quel(s) lieu(x) est-ce que tu vois?

* Tu as déjà visité ce(s) lieu(x)?

* Où se trouve(nt) ce(s) lieu(x) en France? Quelle direction?

?

Au-dessus des vieux volcans

Glissent des ailes sous le tapis du vent

Voyage, voyage

Éternellement

De nuages en marécages

De vent d'Espagne en pluie d'Équateur

Voyage, voyage

Vol dans les hauteurs

Au-dessus des capitales

Des idées fatales

Regarde l'océan

Kijktip op Netflix voor leerlingen na het kijken van Intouchables... Niet helemaal laten zien (te lang)

Les questions

Est-ce que tu aimes les voyages et pourquoi?

Tu aimerais visiter quelle destination de vacances?

Tu préfères les vacances d'été ou d'hiver?

Toute la classe corrige le test

- voor elk onderdeel is er één expert (klassenoverleg)

- er zijn verzamelplekken

- je loopt langs bij diegene!

- pak een memoblaadje als je nog een vraag hebt en ga zitten op je plek!

blz 97

3 lezers

le billet de train

Les questions

Qu'est-ce que tu as fait pendant tes vacances?

Quand?

Où?

Avec qui?

Comment?

Combien de...?

Les verbes en -ir

1. Zij maakt af

2. Jij vult in

3. Ik bloos

4. Hij heeft afgemaakt

5. U kiest

6. Wij hebben gekozen

Pourquoi choisir le français?

Pourquoi choisir le français?

Le français!

Er zijn talloze voorbeelden waarom je een taal zou moeten leren. Kijk op de padlet en geef minstens drie redenen!

https://padlet.com/dion_roelofs/pourquoi-choisir-le-fran-ais-hn0htqolzfq4hik

Mots-clés pour le MO

- destination 

- type de logement + évaluation 

- activités 

- paysage, météo 

Mindmap!

Leerstof?

Vocabulaire A/B/E/F H3 (FA-NL en NL-FA, p.124 werkboek A)

Phrases-clés C/G H3 (NL-FA en FA-NL) (reproductie en toepassen, p.126 werkboek A)

Grammaire D: le passé composé avoir + être (Opdracht 15,16,17,18 + aantekeningen)

Extra: imparfait (ook van être/avoir/aller/faire)

Schrijfvaardigheid: vragen over een reis beantwoorden. 

Les consignes 

Qui?           La classe  

Quoi?         Faites exercices 15 et 16D dans le livre AAAAA

Comment?        Avec tes camarades de classe

Aide?          Tes livres + le prof

Temps?            15 minutes     

Résultat?        Je hebt het bijvoeglijk naamwoord herhaald

Fini?        Apprendre: woordenlijst voor interview

Imparfait

• Wanneer gebruiken?
•  Hoe maak je de imparfait?
• Oefenen

Imparfait

Onderwerp	Uitgang	Voorbeeld
Je	- ais	Je parl ais
Tu	- ais	Tu parl ais
Il / Elle / On	- ait	Elle parl ait
Nous	- ions	Nous parl ions
Vous	- iez	Vous parl iez
Ils / Elles	- aient	Ils parl aient

Imparfait 

Gebruik : Imparfait kan in twee gevallen gebruikt worden. 

Toestand / Beschrijving	Il y avait beaucoup de monde	Er waren veel mensen
Herhaling / gewoonte	Il écoutait souvent de la musique	Hij luisterde vaak naar muziek

Passé composé

Zet de volgende werkwoorden

in de passé composé.

1. je	avoir
2. tu	aimer
3. il	être
4. elle	faire
5. nous	être
6. vous	visiter
7. ils	préférer
8. elles	détester

Hoe maak je passé composé?

Regel voor passé composé

Hoe maak je passé composé?

passé composé
vous ....... ........ (zijn)

(avoir, passé composé) elle ..................
(vendre, passé composé) Juliette ........

(être, passé composé) Nous ..................
(faire, passé composé) Elles ......................

1. Ik ben gegaan

2. Jij was

3. Wij hebben gemaakt

4. Zij gingen

5. Zij zijn geweest

6. Het was

7. Er waren 

8. Zij heeft gekozen

9. Hij koos

Julie est allée en vacances au Maroc...

Qu'est-ce que Julie a fait pendant son voyage?

Elle est allée où et quand?

Julie est allée au Maroc avec qui?

Et comment est-elle allée au Maroc?

Wat heb je geleerd deze les?
Donnez des exemples!

Uitleg doornemen?

De imparfait:

Le passé composé:

Les verbes:

www.verbuga.eu