Herhalingsles voor DT p5 deel 2

Herhalingsles p5 deel 2
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalingsles p5 deel 2

Slide 1 - Tekstslide

De belangrijkste afspraken binnen de EU zijn:
  • Vrij verkeer van goederen en diensten:
  • Landen in de EU moeten zonder belemmeringen met elkaar handelen. Een land mag dus geen extra belastingen heffen op producten uit andere EU landen.
  • Vrij verkeer van Personen:
  • Inwoners van EU-landen mogen in andere EU landen werken en wonen.
  • Vrij verkeer van kapitaal:
  • Je kunt je geld zonder problemen op banken zetten van andere EU landen. Ook kan je in andere EU landen je geld investeren zonder belemmeringen.

Slide 2 - Tekstslide

  • Tarieven btw en vennootschapsbelasting
  • Milieuregels
  • Deze verschillen creëren oneerlijke concurrentie tussen EU landen.
 2 verschillen zijn:

Slide 3 - Tekstslide

  • EMU (Europese Monetaire Unie):
  • Dit zijn alle EU landen die de euro gebruiken
  • De landen die de euro gebruiken noemen we ook wel de Eurozone


Slide 4 - Tekstslide

Europese Centrale Bank (ECB)
  • Dit is de centrale bank voor alle landen die de euro gebruiken.
  • Wat zijn de taken van de ECB?
  • De waarde van de euro op pijl houden (dus zorgen dat de inflatie rond de 2% blijft ).
  • De ECB bepaalt de rente die banken betalen om geld bij de ECB te lenen.
  • De ECB maakt bankbiljetten en euromunten.

Slide 5 - Tekstslide

Internationale concurrentiepositie
  • Dit geeft aan hoe goed of goedkoop een land producten en diensten kan maken tegenover andere landen.
  • China heeft een goeie concurrentiepositie doordat zij goedkoop producten kunnen maken tegenover andere landen.
  • Nederland heeft een goeie concurrentiepositie doordat wij goeie producten en diensten kunnen maken tegenover andere landen.

Slide 6 - Tekstslide

Protectiemaatregelen
  • Invoerrechten:
  • Een extra belasting om producten te mogen importeren
  • Invoerverbod:
  • Een product mag helemaal niet worden geïmporteerd.
  • Contingentering/ importquota:
  • Een maximum stellen aan het aantal producten wat een land van een bepaalt goed mag importeren.
  • Exportsubsidie:
  • Een land geeft subsidie aan een binnenlands bedrijf, zodat het beter kan concurreren.

Slide 7 - Tekstslide

  • Vrijhandel:
  • Landen handelen zonder protectiemaatregelen, dus belemmeringen met elkaar.
  • Internationale arbeidsverdeling:
  • Landen die een type product of dienst het beste of goedkoopste kan produceren gaan deze ook daadwerkelijk alleen maken en exporteren.
  • Vrijhandel bevordert internationale arbeidsverdeling.

Slide 8 - Tekstslide

Invoerwaarde en uitvoerwaarde
  • Invoerwaarde:
  • Dit geeft aan voor hoeveel euro een land iets heeft geïmporteerd
  • ingevoerde hoeveelheid x gemiddelde prijs per product
  • Uitvoerwaarde:
  • Dit geeft aan voor hoeveel euro een land iets heeft geëxporteerd
  • Uitgevoerde hoeveelheid x gemiddelde prijs per product 

Slide 9 - Tekstslide

Nationaal inkomen en importquote & exportquote 
  • Nationaal inkomen: 
  • Dit is het inkomen van alle inwoners van ons land bij elkaar opgeteld.
  • Import in procenten /importquote:
  • De totale invoerwaarde in procenten van het nationaal inkomen
  • Formule: totale invoerwaarde : nationaal inkomen x 100
  • Export in procenten/Exportquote:
  • De totale exportwaarde in procenten van het nationaal inkomen
  • Formule: totale exportwaarde : nationaal inkomen x 100

Slide 10 - Tekstslide

  • In Nederland is de invoerwaarde in 2019 64,1 miljard. Het nationaal inkomen is 880,4 miljard. Wat is de importquote?
  • 64,1 miljard : 880,4 miljard x 100= 7,3%

Slide 11 - Tekstslide

Inkomen per hoofd van de bevolking:
  • Gemiddelde inkomen van een inwoner, (als al het geld eerlijk was verdeeld)
  • Formule= Nationaal inkomen : aantal inwoners
  • Nationaal inkomen= Totale bedrag dat alle inwoners samen verdienen 

Slide 12 - Tekstslide

Uitwerking voorbeeldvraag
Een land heeft een nationaal inkomen van 335 miljard euro. Er zijn 21 miljoen mensen. Wat is het inkomen per hoofd van de bevolking? Rond af op hele euro's.
Formule: Nationaal inkomen : aantal inwoners
335.000.000.000 : 21.000.000= 15.952,38 / afgerond €15.952
Of 
335.000 miljoen : 21 miljoen = 15.952,38 / afgerond €15.952

Slide 13 - Tekstslide

Blooket
Nederland en het buitenland (zie favorieten) 

Slide 14 - Tekstslide