Spelling: Hoofdletters en leestekens

 Spelling hoofdletters en leestekens 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Spelling hoofdletters en leestekens 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Ik kan hoofdletters, leestekens (en aanhalingstekens) correct gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees onderstaande zinnen.
Is er een verschil tussen de beide zinnen?


a Ingeborg gaf zojuist de koning een hand.
b Ingeborg gaf zojuist De Koning een hand.
A
Er is geen verschil.
B
Er is een verschil in betekenis.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het aantal mensen met overgewicht in nederland zal in 2050 zijn opgelopen tot 64% dat meldt het rivm in zijn rapport volksgezondheid toekomst verkenning ter vergelijking in 2022 was het percentage van de bevolking met overgewicht 50% het instituut zegt het is heel lastig om van overgewicht af te komen mensen die ermee kampen hebben een verhoogd risico op gezondheidsproblemen en ziekten het gaat om hart- en vaatziekten artrose diabetes en verschillende soorten kanker
Wat valt op?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters en leestekens...
... zorgen ervoor dat een tekst beter en prettiger leesbaar wordt.

Wanneer gebruik je ze?  

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:
  • aan het begin van een zin.
    - Uitzondering: zinnen die beginnen met 's of een getal. Let op bij de directe rede. 
  • bij persoonsnamen, namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten
  • bij (afleidingen van) aardrijskundige namen, bij namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en films. 

Kleine letters
Je gebruikt een kleine letter:  
  • bij soorten: een glaasje bordeaux
  • historische periodes: de middeleeuwen
  • afleidingen van feestdagen: kerstbrood
  • maanden: september
  • dagen: zaterdag
  • jaargetijden: lente
  • windstreken: het noorden
  • religies en afleidingen daarvan: christendom, protestants 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                      Let op persoonsnamen!

In Nederlandse namen krijgen tussenvoegsels als van, de en der géén hoofdletter als er een ander deel van de naam – de voornaam, voorletters, naam van de partner – voor staat;
Nynke van der Sluis, mr. N.C. van der Sluis, mevrouw Jongsma-van der Sluis. 
Ook na een adellijke titel krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter: baron en barones de Raet-van Rossem en graaf van Gronsveld. 



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Als er géén voorletter, voornaam, achternaam of een ander tussenvoegsel voor staat, krijgt het tussenvoegsel een hoofdletter: mevrouw Van der Sluis, mevrouw Van der Sluis-van Dam, dr. mr. Van der Sluis en burgemeester Van der Sluis. 

De verkorte vormen ’t en d’ worden altijd als kleine letter geschreven: meneer ’t Hart, mevrouw d’Ancona. 

Meer voorbeelden:  Anke de Graaf , B.G. van Vooren, dhr. dr. mr. G.H.V. van den Herik, Henny Dijkstra-van der Haar, dhr. Den Braber-ten Haaf , professor Ten Cate,  dominee Van den Berg
, bakker De Vries , het verzameld werk van Van het Reve

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
engelse drop
B
Engelse drop

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je deze naam goed?
mevrouw h. de jong

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je deze naam goed?
mevrouw de jong

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

mevrouw H. de Jong
mevrouw De Jong


Let dus op het verschil

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
jarik de boer
B
Jarik De Boer
C
Jarik de Boer
D
jarik De Boer

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens
Een zin eindigt met ...

1. Een punt: Ik ga naar school.
2. Een vraagteken: Ga je naar school?
3. Een uitroepteken: Ik wil nooit meer naar school! 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De punt 
1. Aan het einde van een mededelende zin
2. Bij afkortingen: enz., m.a.w.

Maar initiaalwoorden (pc, NS) en letterwoorden (TROS, pin) schrijf je zonder punten. 
Ook maten en gewichten schrijf je zonder punt: 100 mg

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het vraagteken
1. Aan het eind van een letterlijk gestelde vraag (directe vraag): Ga je mee naar school?
"Ga je mee naar school?" vroeg Piet.

2. Let op: bij de indirecte rede plaats je dus geen vraagteken:
Ik vraag of hij mee naar school gaat. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitroepteken
Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep:
Pas op voor dat gat! 

Let op: zet nooit meer dan één uitroepteken achter elkaar.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
De komma gebruik je in verschillende situaties! 
1. Tussen twee persoonsvormen: Als ik enthousiast ben, laat ik dat al snel merken.
2. Voor een voegwoord: Ik ben enthousiast, omdat ik het een geweldig idee vind!
3. Voor en na een bijstelling: Het Varendonck College, de leukste school van de regio, ligt in Asten. 
4. Tussen de verschillende onderdelen van een opsomming, maar niet voor "en" en "of": Ik ga op vakantie en ik neem een handdoek, zwembroek en zonnebril mee. 
5. Voor of na een aanspreking of tussenwerpsel: Job, kom nou eens naar huis! Hé, kom eens naar huis!
Let op: in korte samengestelde zinnen gebruik je geen voegwoord: Wist je dat ik morgen jarig ben?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Puntkomma 
De puntkomma betekent "en" en kun je gebruiken als:
1. De zinnen sterk met elkaar samenhangen: In de maanden juli en augustus kan het warm worden; soms stijgen de temperaturen boven de dertig graden.
2. Tussen delen van een opsomming, zeker als het om zinnen gaat. 
Ik ga dit weekend veel leuke dingen doen:
ik ga leuke dingen doen met vrienden;
ook ga ik lekker trainen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt
1. Aankondigen van een opsomming: Ik ga op vakantie en ik neem mee: een handdoek, een zwembroek en een zonnebril.
2. Aankondigen van een verklaring: De terugreis van Tilburg naar Deurne duurde ruim twee uur: als gevolg van het slechte weer waren er meerdere ongelukken gebeurd. 
3. Aankondigen directe rede: De jongen zei: "De terugreis duurde wel erg lang."

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
Bij citaten
'Luister naar me!' riep tante Bea.
Pieter zei: 'Ik hoor je niet.'
'Ik ga naar huis', zei Jan. 'Zie ik jullie morgen?'
'Je kunt ervan uitgaan,' zei Mel, 'dat ik erbij ben.'
Als je nadruk wilt leggen op een woord of zin. 
Kon je het woord 'onmiddellijk' goed spellen?
Als het woord op een ironische manier (spottend) gebruikt wordt.
Toen de halve klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren.

Bij directe rede
'Three, two, one - we have a lift off,' galmde de stem in de controlekamer.
Bij een zelfbedacht woord
Om mensen aan het lezen te houden, wordt literatuur soms 'verstript'.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Haakjes 
Ronde haakjes gebruik je als je informatie geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld: Volgens medewerkers van het VDC (Varendonck College) is het leuk om op deze school te werken. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beletselteken (...)
Een beletselteken bestaat uit drie puntjes en gebruik je in de volgende gevallen.

Een beletselteken gebruik je: 
Bij een langere pauze: Jij beweert dat nu wel, maar .... hoe weet ik of het waar is?
Als je een zin niet afmaakt: Ik riep naar hem: "Zeg eens wat je nu be ...."Maar hij hoorde het niet.
Om onvolledige citaten aan te duiden: "Het zou ... rond 1820"

Als het beletselteken aan het eind van een zin staat, komt er niet nog een punt achter. Een vraag- of uitroepteken blijft wel staan. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

komma
A
Als u hiermee instemt willen wij graag op ...
B
Als u hiermee instemt, willen wij graag op ...

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

- Je geeft een citaat of directe reden aan:

"Gisteren," vertelde moeder, "vielen de mussen van het dak."
Hij vroeg: "Hoe zit dat?"
"Hoe zit dat?", vroeg hij. 

Let op de plek van de aanhalingstekens. 
Aanhalingstekens:

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Sara zei:" Ik heb een super
vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens).
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
    Het woord "onmiddellijk" blijkt lastig te spellen. 
  • bij titels: "Vlucht" van Mel Wallis de Vries vind ik een erg leuk boek.
Je gebruikt geen aanhalingstekens 
  • bij de indirecte rede en bij gedachten:    

directe rede
De directe rede is de letterlijke weergave van wat er wordt gezegd. Dit staat tussen aanhalingstekens.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde: “Wacht op mij!”
indirecte rede
In dit geval wordt beschreven wat er wordt gezegd en worden geen aanhalingstekens gebruikt.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
hij zei in mei leggen alle vogels een ei

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij zei: "In mei leggen alle vogels een ei."
Goede antwoord:

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
maar vroeg van houten spreken we morgen nog af

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"Maar," vroeg Van Houten, "spreken we morgen nog af?"
Goede antwoord:

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

De dubbele punt mist. 
"Ik vind het niet leuk!", riep Janne.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin kun je een puntkomma gebruiken?
A
De auto staat bij de garage, de auto wordt gerepareerd.
B
De auto staat bij de garage, toch?
C
De auto staat bij de garage omdat hij stuk is.
D
Staat de auto bij de garage omdat hij stuk is?

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies