Spelling: Hoofdletters en leestekens

 Spelling hoofdletters en leestekens 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Spelling hoofdletters en leestekens 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Ik kan hoofdletters, leestekens (en aanhalingstekens) correct gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees onderstaande zinnen.
Is er een verschil tussen de beide zinnen?


a Ingeborg gaf zojuist de koning een hand.
b Ingeborg gaf zojuist De Koning een hand.
A
Er is geen verschil.
B
Er is een verschil in betekenis.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het aantal mensen met overgewicht in nederland zal in 2050 zijn opgelopen tot 64% dat meldt het rivm in zijn rapport volksgezondheid toekomst verkenning ter vergelijking in 2022 was het percentage van de bevolking met overgewicht 50% het instituut zegt het is heel lastig om van overgewicht af te komen mensen die ermee kampen hebben een verhoogd risico op gezondheidsproblemen en ziekten het gaat om hart- en vaatziekten artrose diabetes en verschillende soorten kanker
Wat valt op?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters en leestekens...
... zorgen ervoor dat een tekst beter en prettiger leesbaar wordt.

Wanneer gebruik je ze?  

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:
  • aan het begin van een zin.
    - Uitzondering: zinnen die beginnen met 's of een getal. Let op bij de directe rede. 
  • bij persoonsnamen, namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten
  • bij (afleidingen van) aardrijskundige namen, bij namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en films. 

Kleine letters
Je gebruikt een kleine letter:  
  • bij soorten: een glaasje bordeaux
  • historische periodes: de middeleeuwen
  • afleidingen van feestdagen: kerstbrood
  • maanden: september
  • dagen: zaterdag
  • jaargetijden: lente
  • windstreken: het noorden
  • religies en afleidingen daarvan: christendom, protestants 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                      Let op persoonsnamen!

In Nederlandse namen krijgen tussenvoegsels als van, de en der géén hoofdletter als er een ander deel van de naam – de voornaam, voorletters, naam van de partner – voor staat;
Nynke van der Sluis, mr. N.C. van der Sluis, mevrouw Jongsma-van der Sluis. 
Ook na een adellijke titel krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter: baron en barones de Raet-van Rossem en graaf van Gronsveld. 



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Als er géén voorletter, voornaam, achternaam of een ander tussenvoegsel voor staat, krijgt het tussenvoegsel een hoofdletter: mevrouw Van der Sluis, mevrouw Van der Sluis-van Dam, dr. mr. Van der Sluis en burgemeester Van der Sluis. 

De verkorte vormen ’t en d’ worden altijd als kleine letter geschreven: meneer ’t Hart, mevrouw d’Ancona. 

Meer voorbeelden:  Anke de Graaf , B.G. van Vooren, dhr. dr. mr. G.H.V. van den Herik, Henny Dijkstra-van der Haar, dhr. Den Braber-ten Haaf , professor Ten Cate,  dominee Van den Berg
, bakker De Vries , het verzameld werk van Van het Reve

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
engelse drop
B
Engelse drop

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je deze naam goed?
mevrouw h. de jong

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je deze naam goed?
mevrouw de jong

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

mevrouw H. de Jong
mevrouw De Jong


Let dus op het verschil

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
jarik de boer
B
Jarik De Boer
C
Jarik de Boer
D
jarik De Boer

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens
Een zin eindigt met ...

1. Een punt: Ik ga naar school.
2. Een vraagteken: Ga je naar school?
3. Een uitroepteken: Ik wil nooit meer naar school! 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
De komma gebruik je in verschillende situaties! 

Deze periode leer je de volgende twee gevallen:
1. Tussen twee persoonsvormen: Als ik enthousiast ben, laat ik dat al snel merken.
2. Voor een voegwoord: Ik ben enthousiast, omdat ik het een geweldig idee vind!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

komma
A
Als u hiermee instemt willen wij graag op ...
B
Als u hiermee instemt, willen wij graag op ...

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

- Je geeft een citaat of directe reden aan:

"Gisteren," vertelde moeder, "vielen de mussen van het dak."
Hij vroeg: "Hoe zit dat?"
"Hoe zit dat?", vroeg hij. 

Let op de plek van de aanhalingstekens. 
Aanhalingstekens:

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Sara zei:" Ik heb een super
vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens).
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
    Het woord "onmiddellijk" blijkt lastig te spellen. 
  • bij titels: "Vlucht" van Mel Wallis de Vries vind ik een erg leuk boek.
Je gebruikt geen aanhalingstekens 
  • bij de indirecte rede en bij gedachten:    

directe rede
De directe rede is de letterlijke weergave van wat er wordt gezegd. Dit staat tussen aanhalingstekens.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde: “Wacht op mij!”
indirecte rede
In dit geval wordt beschreven wat er wordt gezegd en worden geen aanhalingstekens gebruikt.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
hij zei in mei leggen alle vogels een ei

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij zei: "In mei leggen alle vogels een ei."
Goede antwoord:

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
maar vroeg van houten spreken we morgen nog af

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"Maar," vroeg Van Houten, "spreken we morgen nog af?"
Goede antwoord:

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

De dubbele punt mist. 
"Ik vind het niet leuk!", riep Janne.
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies