Les 5 17-9-2024 Fragewörter, Zahlen 2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Les 5 17-09-2024

Herzlich Willkommen

beim Deutschunterricht

Wie wir zusammen arbeiten

• Voor Duits heb je bij je: boek A, etui, laptop

• We praten zoveel mogelijk in het Duits
  
  
• We luisteren naar elkaar
  
  
• Bij vragen steken we ons arm omhoog

Lessonup

klascode

eluog

Klassensprache

Kann ich auf die Toilette gehen, bitte?

Darf ich zur Toilette gehen, bitte?

Klassetaal/ Klassensprache

bestand uitdelen, doorsturen.

Voor de volgende les 1 tot en met 10 kennen.

Lernziele

Du kennst die Zahlen 1 bis 10 auf Deutsch

Du kannst die Fragewörter in einem Satz benutzen

Was machen wir heute?

Üben mit den Zahlen

Einen Text lesen und Aufgaben machen

Startopdracht

Combineer de stad met het Bundesland.

1. Zet het nummer van het Bundesland in het rondje.

2. De volgende steden zet je bij het juiste Bundesland in het rechthoek:

Stuttgart, München, Mainz, Saarbrücken, Wiesbaden, Erfurt, Dresden, Postdam, Magdeburg, Berlin, Schwerin, Hamburg, Bremen, Kiel, Hannover, Düsseldorf.

Aufgaben besprechen

K1, Teil D, Aufgabe 15 (kies een tekst) S. 22 oder 23

K1, Teil E, Aufgabe 16, 17, 18 S. 24-25

die Fragewörter

Welche?	welke?
Was?	wat?
Wo?	waar?
Wann?	wanneer
Wohin?	waarheen?
Wie?	hoe?

Vraagwoorden.

hoe?

waar?

waarom?

wat?

wie?

warum?

wie?

wo?

was?

wer?

 Zet het vraagwoord bij de juiste vraag.

Woher

.... heißt du?

..... Telefonnummer hast du?

.... bleibst du nicht?

....ist er gekommen?

...kommt der Junge?

..... wohnst du?

Wo

Warum

Welche

Wie

Wann

getallen

de 

getallen

Verbinde die Punkte

de leraar noemt het cijfer, jullie trekken lijntjes tussen de nummers.

Praktijkopdracht

Maak een stamboom van je  familie (met alle opa's/oma's, ooms/tantes enz). Zet daar ook in het Duits hun leeftijd bij.

Zet bij elke tak het Duitse woord erbij.  Je kunt de woorden vinden in

Lernecke Seite 40-41

A3 papier gebruiken voor elke leerling. 

woorden in de stamboom zetten:

vader = Vater

moeder = Mutter

ik = ich

zus = Schwester

broer = Bruder

opa = Opa / Großvater

oma = Oma / Großmutter

oom = Onkel

tante = Tante

neef (kind van oom en tante) = Cousin

nicht (kind van oom en tante) = Cousine

neef (kind van broer of zus) = Neffe

nicht (kind van broer of zus) = Nichte

Steckbrief

Du bekommst ein Blatt mit Fragen.

Beantworte die Fragen auf deutsch.

Danach das Blatt falten und an die Lehrerin abgeben.

Huiswerk / Hausaufgaben

dinsdag 18 september

kennen:

haben, sein, getallen 1 t/m 100, vraagwoorden

maken: 

Kapitel 1, Teil G, Aufgabe 30, Seite 32

Auf Wiedersehen