3 Lastige werkwoorden (M4)

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Tekstslide

DOEL


- je weet wanneer je een -t of een -d moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken
spelling: 
lastige werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Opletten: lastige werkwoorden

Werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, her- of over- klinken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd hetzelfde, maar vaak schrijf je de werkwoorden anders.


gebeurt of gebeurd

verandert of veranderd?

herstelt of hersteld?

Slide 3 - Tekstslide

Opletten: lastige werkwoorden


In de tegenwoordige tijd noemen we een werkwoord met 

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  een persoonsvorm.


In de voltooide tijd noemen we een werkwoord met

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  dat geen persoonsvorm is 

een voltooid deelwoord.



Slide 4 - Tekstslide

-d of -t? Gebruik het schema


-d of -t?

Gebruik het schema.

Slide 5 - Tekstslide

Zo gebruik je het schema

Kijk eerst of het werkwoord een persoonsvorm is.


Nee?

- Maak het werkwoord langer. Je hoort -d of -t. Schrijf zo kort mogelijk.


Ja? Staat het woord in de tt of vt?

- tt: kies stam, stam + t of hele werkwoord.

(gebruik lopen om te horen of er een -t achter de stam komt)

- vt: sterke werkwoorden veranderen van klank. Schrijf deze zo kort en eenvoudig mogelijk op. Zwakke werkwoorden: kies stam + te(n) of stam + de(n) (gebruik 't Kofschipx wanneer je niet weet of je te(n) of de(n) moet gebruiken.


Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm

Soms gebeurt dat.
Dat verandert niets.
Zij herstelt haar scooter.
Voltooid deelwoord

Het is gebeurd.
Het is niet veranderd.
Zij heeft haar scooter hersteld.
Is het een pv?  JA
Tt of vt?  TT
Regel? Stam +t
Is het een pv?  NEE
Regel? Maak langer, hoor je -t of -d? Schrijf zo kort mogelijk

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met verwerken.
_________

Slide 8 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met begeleiden.
_________

Slide 9 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met besturen.
_________

Slide 10 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met verstuiven.
_________

Slide 11 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met beslissen.
_________

Slide 12 - Open vraag

Joris heeft de tekst in het Frans vertaald met Google Translate.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Rick vertaalt de menukaart voor zijn Spaanse vriendin.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Steeds weer belooft Martine ons een ijsje.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Vorige week had je me ook een cadeautje beloofd.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quizvraag

De kleine Teun verstopt zich achter de boom.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quizvraag

De lerares Nederlands ontleedt eerst een paar zinnen op het smartbord als voorbeeld.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quizvraag

In de biologieles hebben we een kikker ontleed.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 19 - Quizvraag

Door het plaatsen van zonnepanelen _____ het bedrijf op energiekosten.
A
bespaart
B
bespaard

Slide 20 - Quizvraag

Wat _____ een rond blauw verkeersbord met een witte bromfiets erop?
A
betekent
B
betekend

Slide 21 - Quizvraag

Sabien heeft Koen _____ om ook naar het eindexamenfeest te gaan.
A
verleid
B
verleidt

Slide 22 - Quizvraag

Je _____ de Nederlandse voetbalsupporters bij de Olympische spelen aan hun oranje outfit.
A
herkend
B
herkent

Slide 23 - Quizvraag

Voor dit tomatensoepgerecht moeten de tomaten eerst _____ worden.
A
ontveld
B
ontvelt

Slide 24 - Quizvraag

De gemeente heeft onze buren een vergunning _____ om drie berkenbomen te kappen.
A
verleend
B
verleent

Slide 25 - Quizvraag

Op de school-tv _____ de administratie alle roosterwijzigingen.
A
vermeld
B
vermeldt

Slide 26 - Quizvraag

Heb jij alles eerlijk aan de ouders _____ ?
A
verteld
B
vertelt

Slide 27 - Quizvraag

GELEERD?


- je weet wanneer je een -t of een -d moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken
spelling: 
lastige werkwoorden

Slide 28 - Tekstslide

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 29 - Open vraag

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 30 - Open vraag

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 31 - Tekstslide