2VG 3.8 Grammatica woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom bij Nederlands op de Olympische Winterspelen 

Wat je in deze les leert...

1.  Drie soorten werkwoorden 

2. Naamwoordelijk deel 

Leeskluppie

Naast lezen 

bespreken jullie

de leesbegrippen.

Lijdende of bedrijvende vorm? De hond wordt door mijn moeder uitgelaten.

1. Staan = bedrijvende vorm
2. Zitten = lijdende vorm

Lijdende of bedrijvende vorm?
'Er is gisteren bij hem ingebroken.'

1. Staan = bedrijvende vorm
2. Zitten = lijdende vorm

§3.8 Grammatica woordsoorten

Welke soorten werkwoorden ken je?

Wat zijn de kenmerken?

Welke soorten werkwoorden ken je?

Wat zijn de kenmerken?

1. zelfstandig werkwoord (zww)

2. hulpwerkwoord (hww)

3. koppelwerkwoord (kww)

4. wederkerend werkwoord (wkww) = zich ...

Vaak bij een wg!

1.

Wat is het zelfstandig werkwoord (zww)?
Mijn broer heeft opgetreden bij het open podium van de Dalton.

2. hulpwerkwoord (hww)

Een hulpwerkwoord is nodig om 

het voltooid deelwoord en het infinitief (hele werkwoord) in een zin te kunnen vormen. 

Meestal werkwoorden zoals: 

hebben, zijn, worden, zullen, willen, kunnen, moeten 

Jan heeft gefietst.

Jan zal hard fietsen.

hww = heeft, zww = gefietst

hww = zal, zww = fietsen

In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden staan.

Het liefst zou hij nog beter willen kunnen zingen.

3. Koppelwerkwoorden

Het koppelwerkwoord verbindt het onderwerp aan een aanvulling. Daarin zit een bijvoeglijk of een zelfstandig naamwoord.

ZWABBELS

     

   

   zijn worden blijven blijken lijken schijnen 

   (+ heten dunken voorkomen)

9 koppelwerkwoorden:

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 2 delen:

werkwoordelijk deel: pv + alle werkwoorden

naamwoordelijk deel: alle andere woorden

Welke werkwoorden en welk gezegde zie je?

Deze gymdocent zou mijn leukste leraar kunnen worden

Welke gezegde en werkwoorden zie je?

                               hww                                        hww     kww

Deze gymdocent / zou / mijn leukste leraar / kunnen worden

pv = zou

o   = Deze gymdocent

ng = zou mijn leukste leraar kunnen worden

Onderzoek het werkwoord 'blijven' in de zinnen:

- Benoem zww, kww of hww.

- Benoem wg of ng.

1. Ze is thuis gebleven.

2. Ze blijft lachen.

3. Ze is enthousiast gebleven.

Onderzoek het werkwoord 'blijven' in de zinnen:

- Benoem wg of ng.

- Benoem zww, kww of hww.

1. Ze / is / thuis / gebleven.

wg = is gebleven, is = hww, gebleven = zww

2. Ze / blijft / lachen.

wg = blijft lachen, blijft = hww, lachen = zww

3. Ze / is / enthousiast / gebleven.

ng = is enthousiast gebleven, is = hww, gebleven = kww

§3.8 Grammatica woordsoorten:

Opdrachten 

1 t/m 6 + 9 maken

3.9 Spelling: opdrachten 

1 t/m 5abc, 

7 t/m 10

Wat?	§3.7 Grammatica zinsdelen: nakijken 1 t/m 8 + 11 §3.8 Grammatica woordsoorten: maken 1 t/m 6 + 9
Hoe?	Boek: SA of SF
Hulp?	Boek, klasgenoot, Straver
Resultaat?	Huiswerk
Leerdoel	3 soorten werkwoorden naamwoordelijk deel van het ng
Klaar?	Daltontaak week 6/7/8 Lezen

Wat weet je nu?

Wat weet je nu?

1. Drie soorten werkwoorden: zww, kww en hww

2. Naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde

Volgende keer

Tot de volgende keer!

Toets Lezen bespreken

9 Koppelwerkwoorden

ZWABBELS 

(+hdv)

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 

(+heten, dunken en voorkomen)