Les 2 - De stad, wijken, straten en huizen





Burgerschap




ISK - periode 1
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapsonderwijsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les





Burgerschap




ISK - periode 1

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

...weet je het verschil tussen een stad en een dorp. (R)
...weet je wat een wijk is. (R)
...kan je noemen in welke wijk jij woont. (T1)
 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is wat?
Dikgedrukt = een begrip
schuin = moeilijk woord

uitleg van begrip
Hierin staat de uitleg van het begrip. Schrijf het begrip en de betekenis op in je schrift.
uitleg van moeilijk woord
Hierin staat de uitleg van het moeilijke woord. Schrijf het op in je schrift.
uitleg
Hierin staat de uitleg over een bepaald onderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Nederland
Hoofdstad: Amsterdam
12 provincies
17,3 miljoen inwoners
provincie
Een deel van het land, bijvoorbeeld Nederland. Nederland heeft twaalf provincies.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de hoofdstad van Nederland?
A
Amsterdam
B
Den Haag
C
Utrecht
D
Breda

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel provincies heeft Nederland?
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel mensen wonen er in Nederland?
A
15,5 miljoen mensen
B
16,9 miljoen mensen
C
17,3 miljoen mensen
D
18,2 miljoen mensen

Slide 7 - Quizvraag

Zuid-Holland
Hoofdstad: Den Haag
3,6 miljoen inwoners

Slide 8 - Tekstslide

Stad of dorp
Een stad is een plaats waar heel veel mensen samen wonen.
Een dorp is een kleine plaats waar niet zoveel mensen samen wonen.
stad
Een plaats waar veel mensen samen wonen.
dorp
Een plaats waar weinig mensen samen wonen.

Slide 9 - Tekstslide

In een stad wonen ... mensen.
A
heel veel
B
veel
C
weinig
D
een paar

Slide 10 - Quizvraag

In een dorp wonen ... mensen.
A
heel veel
B
veel
C
weinig
D
een paar

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een stad?
A
Scheveningen
B
Den Haag
C
Schilderswijk
D
Nootdorp

Slide 12 - Quizvraag

Den Haag
537.833 inwoners

Een stad is verdeeld in wijken. 

wijk
Een deel van een stad of dorp.
stad
Een plaats waar veel mensen samen wonen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een wijk?
A
Een stukje van een land.
B
Een stukje van de wereld.
C
Een stukje van een stad.
D
Geen van deze antwoorden is goed.

Slide 14 - Quizvraag

In welke wijk woon jij?

Slide 15 - Open vraag

Provincie, stad of wijk?
Provincie
Stad
Wijk
Centrum
Scheveningen
Zuid-Holland
Noord-Brabant
Breda
Den Haag
Een stukje van een land.
Een stukje van een stad.
Een plek waar veel mensen wonen.

Slide 16 - Sleepvraag

Den Haag heet ook wel; 's-Gravenhage.
Het bos van de graven.
Graven zijn rijke mensen.
Zij bouwden mooie huizen in het bos.
In het bos is veel water.
In het water zwemmen vissen. Ook de aal.
De ooievaar eet graag vis en aal.
Daarom waren er veel ooievaars in Den Haag.
Het symbool is daarom de ooievaar met een aal in zijn bek.

Slide 17 - Tekstslide

VIDEO
We gaan kijken hoe Amsterdam een stad werd. 

Kijk goed, beantwoord daarna de vragen.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Bij welke rivier werd Amsterdam gebouwd?
A
De IJssel
B
De AA
C
De EE
D
De Amstel

Slide 20 - Quizvraag

Het land bij Amsterdam was drassig. Wat betekent dat 'drassig'?
A
Erg droog
B
Erg nat

Slide 21 - Quizvraag

Omdat Amsterdam drassig was moesten huizen gebouwd worden op...
A
Wormen
B
Stadsmuren
C
Palen
D
Water

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort gevel is dit?
A
Een trapgevel
B
Een lijstgevel
C
Een klokgevel
D
Een halsgevel

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor soort gevel is dit?
A
Een trapgevel
B
Een lijstgevel
C
Een klokgevel
D
Een halsgevel

Slide 24 - Quizvraag

Wat voor soort gevel is dit?
A
Een trapgevel
B
Een lijstgevel
C
Een klokgevel
D
Een halsgevel

Slide 25 - Quizvraag

Wat voor soort gevel is dit?
A
Een trapgevel
B
Een lijstgevel
C
Een klokgevel
D
Een halsgevel

Slide 26 - Quizvraag

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 27 - Open vraag

Stel 1 vraag over de lesstof die je niet goed hebt begrepen.

Slide 28 - Open vraag

Huiswerk
Maak vraag 1, 2, 6, 7, 8, 9 en 10 op werkblad 1.

Slide 29 - Tekstslide