Niveau 4 (3F) Minimaal 2 argumenten voor je standpunt + onderbouwing + voorbeeld
Niv. 4 (3F): Minimaal 2 argumenten tegen de stelling. Weerleg deze met tegenargumenten
Geef een advies of verwachting voor de toekomst
Slide 10 - Tekstslide
Staart (slot)
Herhaal standpunt + 1 of meerdere argumenten
Geef een samenvatting/conclusie
Uitsmijter (slotzin)
Slide 11 - Tekstslide
Welk deel van de zin is de mening?
Suikerhoudende producten moeten duurder worden, omdat dit obesitas in de hand werkt.
A
suikerhoudende producten moeten duurder worden
B
omdat het obesitas in de hand werkt
C
geen van beide zinsdelen
Slide 12 - Quizvraag
Welk deel is het argument?
Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan, want het is drie graden onder nul.
A
Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan
B
want het is drie graden onder nul
Slide 13 - Quizvraag
Waar of niet waar?
'objectieve argumenten zijn sterker dan subjectieve argumenten'
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Voorbeeld
Stelling: Alcoholreclame moet verboden worden
standpunt: voor de stelling
argument: het is reclame voor iets ongezonds
Slide 15 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert wat een betoog is.
Je leert wat een goede opbouw is van een betoog.
Je leert de begrippen standpunt, argument, tegenargument en weerlegging.
Slide 16 - Tekstslide
Waar denk je aan bij betoog?
Slide 17 - Woordweb
Hoe maak ik een betoog?
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Slide 20 - Video
Een betoog heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 21 - Quizvraag
Marcus is duidelijk te veel bezig geweest met de beest uithangen; nu heeft hij een flinke studievertraging opgelopen!
Wat is het argument in bovenstaande argumentatie?
A
Marcus heeft een flinke studievertraging opgelopen.
B
Marcus is duidelijk te veel bezig geweest met de beest uithangen.
Slide 22 - Quizvraag
Wat doet een schrijver als hij als tekstdoel OVERTUIGEN heeft?
A
Hij legt uit en geeft vooral feiten
B
Hij probeert je een mening te geven met argumenten.
C
Hij probeert je te overtuigen iets te gaan doen.
D
Hij schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.
Slide 23 - Quizvraag
Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie
Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid.
Slide 25 - Tekstslide
Argumentatiestructuren
Meervoudige argumentatie
Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Slide 26 - Tekstslide
Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie
Het is slecht voor je gezondheid.
Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je lever.
Slide 27 - Tekstslide
Argumentatiestructuren
Meervoudige en onderschikkende argumentatie
Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Het is slecht voor je lever.
Je kunt niet adequaat reageren.
Slide 28 - Tekstslide
Weerlegging
Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.
Voorbeeld:
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).
Slide 29 - Tekstslide
Even samenvatten
een betoog heeft als tekstdoel overtuigen
een betoog schrijf je naar aanleiding van een stelling
een stelling is een zin waarover je van mening kunt verschillen
je gebruikt in een betoog argumenten(redenen) om je mening duidelijk te maken