Modalverben

Modalverben
In deze trainer oefen je Modalverben in de tegenwoordige tijd.
Bij elk onderdeel staat de bijbehorende pagina uit het boek.
Bij het maken van de oefeningen is het handig om de theorie uit het boek bij de hand te hebben.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Modalverben
In deze trainer oefen je Modalverben in de tegenwoordige tijd.
Bij elk onderdeel staat de bijbehorende pagina uit het boek.
Bij het maken van de oefeningen is het handig om de theorie uit het boek bij de hand te hebben.

Slide 1 - Tekstslide

Was sind Modalverben?
Modale hulpwerkwoorden (Modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn:
zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.

"Ik parkeer mijn auto hier." Maar 
Mag je hier parkeren? 
Kun je hier parkeren? 
Wil je hier parkeren?
Durf je hier te parkeren?

Slide 2 - Tekstslide

Modalverben
(Seite 124 und 125 im Buch)
Jullie leren alleen de ich-, du- en Sie-vorm van de Modalverben.
Bekijk het schema op pagina 125 in je boek.
Dit ken je van de regelmatige werkwoorden.
Je ziet dat de Modalverben bijna net zo vervoegd worden.
De ich- en er/es/sie/man-vorm krijgen geen uitgang.

Je gaat nu de juiste betekenissen leren in de volgende dia.

Slide 3 - Tekstslide

Darf ich auf die Toilette gehen?
Herr Linek, können Sie 
das erklären?
Magst du Pasta Pesto?
Weißt du wann wir Deutsch haben?
Willst du mit mir
zusammenarbeiten?
Du sollst jetzt aufhören!
Ich muss täglich üben (oefenen).
mogen (toestemming hebben)
kunnen
houden van/lusten
moeten (noodzaak)
moeten (wil van een ander/twijfel)
willen
weten

Slide 4 - Sleepvraag

Fülle aus:
[mogen] ___ ich auf die Toilette gehen?

Slide 5 - Open vraag

Fülle aus:
[moeten] Was ___ ich hier machen?

Slide 6 - Open vraag

Fülle aus:
[moeten] Du ___ jetzt gehen, sonnst kommst du zu spät.

Slide 7 - Open vraag

Fülle aus:
[kunnen] ___ Sie mir helfen?

Slide 8 - Open vraag

Fülle aus:
[lusten] ___ du Spinat?

Slide 9 - Open vraag

Fülle aus:
[wissen] ___ Sie wie spät es ist?

Slide 10 - Open vraag

Sehe dir das Bild links an und beantworte die Frage.
Zum Beispiel (bijvoorbeeld):
Darf ich hier schwimmen?
Du typst: Nein, du darfst hier nicht schwimmen.

Slide 11 - Open vraag

Sehe dir das Bild links an und beantworte die Frage.
Darf ich hier rauchen?


Slide 12 - Open vraag

Sehe dir das Bild links an und beantworte die Frage.
Soll ich hier still sein?


Slide 13 - Open vraag

Sehe dir das Bild links an und beantworte die Frage.
Kann ich das Wasser trinken?


Slide 14 - Open vraag

Sehe dir das Bild links an und beantworte die Frage.
Magst du Sauerkraut?


Slide 15 - Open vraag

Rollenspiel (Seite 124/125)
Schüler A
Schüler B
(Lust jij) Haferbrei?
Nein, (ik lust) Cornflakes lieber.
Was (wil je) heute machen?
(We kunnen) in die Stadt gehen?
(Mag ik) hier sitzen?
Ja, (je mag) hier sitzen.
(Kunt u) es aufschreiben?
Ja, (ik kan) es aufschreiben.
(Je moet) aufhören!
Tut mir leid.
(Ik zou willen) die Speisekarte.
Was (zou u willen) trinken?

Slide 16 - Tekstslide

mag ik
A
möge ich
B
darf ich

Slide 17 - Quizvraag

kan ik
A
kanne ich
B
kannst ich
C
kann ich

Slide 18 - Quizvraag

moet ik (twijfel)
A
soll ich
B
muss ich
C
solle ich
D
musse ich

Slide 19 - Quizvraag

weet u
A
wissen Sie
B
weiße Sie
C
weißen Sie

Slide 20 - Quizvraag

kun jij?
A
kanne du
B
kannst du
C
könnst du

Slide 21 - Quizvraag

dat lust ik niet
A
das möge ich nicht
B
das lüste ich nicht
C
das mag ich nicht

Slide 22 - Quizvraag