1.1 Grammar: Past simple and present perfect

Past simple & present perfect
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Past simple & present perfect

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de Past Simple?
Je gebruikt de Past Simple als er iets in het verleden is gebeurd en het is afgelopen.

Slide 2 - Tekstslide

 Regular Verbs Spelling

Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie: I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:
I play - I played

Slide 3 - Tekstslide

 Regular Verbs Spelling

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter: I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat: I drop - I dropped

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs
Sommige werkwoorden in het Engels zijn onregelmatig, dit betekent dat ze in de verleden tijd aan het einde niet '-ed' worden, maar hun eigen vorm hebben:

To write -> wrote; I wrote her a letter last week
to go -> went; He went to Italy last year
to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Slide 5 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs

There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart (p. 96)

Slide 6 - Tekstslide

Past Simple - Questions/negations
Questions 
Did + Hele werkwoord:
Did you walk to school yesterday?

Negations 
Didn't + Hele werkwoord:
You didn't walk to school yesterday.

Slide 7 - Tekstslide

Past Simple - Signal word
Je herkent de Past Simple aan 'signaal woorden'  

Deze woorden helpen met het herkennen dat iets in het verleden is gebeurd. 
  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007

Slide 8 - Tekstslide

Present Perfect
Present Perfect

Slide 9 - Tekstslide

Present perfect and present perfect continuous

Slide 10 - Tekstslide

present perfect
Bevestigend
(+)
Ontkennend
(-)
Vragend
(?)
I have worked hard.
I haven't worked hard.
Have I worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
He has worked hard.
He hasn't worked hard.
Has he worked hard?
She has worked hard.
She hasn't worked hard.
Has she worked hard?
It has worked hard.
It hasn't worked hard.
Has it worked hard?
We have worked hard.
We haven't worked hard.
Have we worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
They have worked hard.
They haven't worked hard.
Have they worked hard?
present perfect
voltooid
tegenwoordige tijd

Slide 11 - Tekstslide

You use a past simple when...
A
Something happend in the future
B
something happens every day
C
something happend in the past and is finished
D
something didn't happen yet.

Slide 12 - Quizvraag


What is the past tense of: Go
A
gone
B
went
C
goed
D
goes

Slide 13 - Quizvraag


What is the past tense of: Tell
A
told
B
tolded
C
telled
D
tolt

Slide 14 - Quizvraag


What is the past tense of: Think
A
tought
B
taught
C
thought
D
thinked

Slide 15 - Quizvraag


What is the past tense of: See
A
saw
B
seen
C
see
D
seed

Slide 16 - Quizvraag

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 17 - Open vraag

They ....... (go) home after school yesterday.

Slide 18 - Open vraag


What is the past tense of: Work
A
works
B
worked
C
working
D
worked

Slide 19 - Quizvraag


What is the past tense of: Help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 20 - Quizvraag


What is the past tense of: Study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 21 - Quizvraag

Name some irregular verbs

Slide 22 - Woordweb


What is the past tense of: buy
A
buyed
B
bought
C
boughd
D
bught

Slide 23 - Quizvraag


Fill in: I ..... a sandwich yesterday.
A
eat
B
drink
C
drank
D
ate

Slide 24 - Quizvraag


Fill in: We ..... on holiday 2 years ago.
A
go
B
went
C
been
D
walked

Slide 25 - Quizvraag

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
swim
walk
drive
cook
give
have

Slide 26 - Sleepvraag

PRESENT PERFECT

Wanneer gebruik je de present perfect?
A
het is in het verleden gebeurd en niet belangrijk wanneer.
B
bij feiten, gewoontes en regelmaat.
C
wanneer het nog moet gaan gebeuren.
D
als het nu gebeurt.

Slide 27 - Quizvraag

Present perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 28 - Quizvraag

Vul de present perfect in:

We ________(learn) the present perfect.

Slide 29 - Open vraag