Dag 6 - thema 11

Woorden
Thema 11: Vrije tijd
DAG 6
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woorden
Thema 11: Vrije tijd
DAG 6

Slide 1 - Tekstslide

Woorden van vandaag
1. lijken
2. de naam
3. niets
4. opnieuw
5. het plaatje
6. het plan
7. plannen

Slide 2 - Tekstslide

lijken (ww)
  • een beetje hetzelfde zijn

  • TT - ik lijk - jij lijkt - wij lijken
  • VT - ik leek - wij leken
  • VTD - ik heb geleken

  • zin: Mijn buurvrouw lijkt op koningin Maxima.
  • zin: Honden lijken vaak op hun baasje.
31

Slide 3 - Tekstslide

de naam (znw)
  • hoe iemand heet
  • voornaam - achternaam

  • zin: Mijn naam is .............
  • zin: Ik zoek mijn naam op de lijst.
  • zin: Ik ben de naam van mijn mentor vergeten.
32

Slide 4 - Tekstslide

niets
  • 0
  • niks
  • niets <--> iets 

  • zin: Ik zie niets.
  • zin: Ik hoor niets.
  • zin: Ik heb niets gedaan.
  • zin: Er is niets aan de hand.
33

Slide 5 - Tekstslide

opnieuw
  • nog een keer 
  • weer

  • zin: Ik moet morgen opnieuw een toets maken.
  • zin: Veel mensen gaan volgende week opnieuw een prik halen.
34

Slide 6 - Tekstslide

het plaatje (znw)
  • kleine tekening of foto

  • het plaatje - de plaatjes

  • zin: De leerlingen kijken naar het plaatje.
  • zin: Ik plak een plaatje in mijn schrift.
35

Slide 7 - Tekstslide

het plan (znw)
  • wat je wilt gaan doen
  • idee

  • het plan - de plannen

  • zin: Ik heb een plan.
  • zin: De docent is van plan om volgende week te gaan toetsen.
36

Slide 8 - Tekstslide

plannen (ww)
  • een plan maken 

  • TT - ik plan - jij plant - wij plannen
  • VT - ik plande - wij planden
  • VTD - ik heb gepland

  • zin: Ik plan mijn week altijd helemaal vol.
  • zin: Er staat voor vandaag een muziekles gepland.
37

Slide 9 - Tekstslide

Goed of fout?
A - Wij lijkten op elkaar.
B - Mijn vader lijk op mijn dochter.
31
A
A - goed B - fout
B
A - goed B - goed
C
A - fout B - fout
D
A - fout B - goed

Slide 10 - Quizvraag

32
Wat vul jij in bij:
achternaam: ..........?
En wat bij:
voornaam ...........?

Slide 11 - Woordweb

Hij heeft ... gedaan.
33

Slide 12 - Open vraag

Dit is niet goed.
Je moet het ... doen.
34

Slide 13 - Open vraag

Een plaatje ...
35
A
staat bij een tekst.
B
hangt aan de muur.
C
is van water.
D
lijkt op het water.

Slide 14 - Quizvraag

36
Waar is een plan voor nodig?

Slide 15 - Sleepvraag

Ik wil snel Nederlands leren.
Ik maak een ...
36
A
leraar
B
plaatje
C
wedstrijd
D
plan

Slide 16 - Quizvraag

Wat plan jij vandaag?
37
timer
1:30

Slide 17 - Open vraag