Economisch Rekenen - 2de klas - 1.1 & 1.2



Economisch Rekenen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les



Economisch Rekenen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het? 
Economisch Rekenen . . .  
Tijdens het lesuur Economisch Rekenen gaan we met zijn allen 
oefenen met het maken van "Economische rekenopgaven". De opgaven maak je alleen, je mag je buurman of vrouw wel om hulp vragen. Bij Economie schrijven we ook altijd de berekening op! 

               Durf fouten te maken, alleen hier leer je van! 

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les
  1. Vertrouwen krijgen in het maken van rekenopgaven! 
  2. Waar sta ik? Wat moet ik nog extra oefenen? 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe?
  • Op je tafel heb je liggen:
  • A4'tje + rekenmachine + pen + telefoon + Economie Boek

                              Laten we een oefenopgave doen. 

Slide 4 - Tekstslide

Noteer het volgende bedrag op de juiste manier: 234250

Slide 5 - Open vraag

In een café worden 321 glazen frisdrank voor € 2,15 verkocht, 234 glazen bier voor € 2,50 en 66 glazen wijn voor € 3,25. Wat is het totaalbedrag dat het café ontvangt? (schrijf het bedrag geld bedrag goed op!!!!)

Slide 6 - Open vraag

Noteer het volgende bedrag op de juiste manier: 7.95

Slide 7 - Open vraag

Noteer het volgende bedrag op de juiste manier: 13 euro

Slide 8 - Open vraag

Noteer het volgende bedrag op de juiste manier: 1,5 euro

Slide 9 - Open vraag

Mevrouw Seval geeft in de eerste week van september € 83,95 uit aan boodschappen. In de volgende weken geeft ze € 91,38, € 82,43, en € 103,16 uit. Hoeveel geeft ze gemiddeld per week uit?

Slide 10 - Open vraag

Je hebt je toetscijfers opgeschreven. Reken voor het vak Nederlands het gemiddelde uit, afgerond op één decimaal. Nederlands: 6,5 - 7 - 8,5 - 7,5 - 6 - 8,3

Slide 11 - Open vraag

Op een jas van € 89,00 krijg je 35% korting. Hoeveel korting is dat?

Slide 12 - Open vraag

In een maand heb je € 27,50 aan inkomsten. Daarvan heb je 60% als zakgeld gekregen en heb je 25% verdiend met karweitjes. Bereken het bedrag van je zakgeld.

Slide 13 - Open vraag

Je koopt een spijkerbroek. Die kostte eerst € 49,-. Nu krijg je 15% korting. Hoeveel betaal je nu voor de broek?

Slide 14 - Open vraag