Thema 4, week 2 Les 8 Persoonsvormen van werkwoorden op -ten en -den in de tegenwoordige en de verleden tijd

WERKWOORD SPELLING
herhaling en
oefenen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WERKWOORD SPELLING
herhaling en
oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Een andere naam voor
HET HELE WERKWOORD
is
A
initiatief
B
infinitief

Slide 2 - Quizvraag

Lesdoel

Ik kan de persoonsvormen op -ten en -den in de verleden tijd en de tegenwoordige tijd correct schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe noem je deze werkwoorden ook wel.
A
sterke werkwoorden
B
zwakke werkwoorden

Slide 4 - Quizvraag

Werkwoorden vervoegen
tegenwoordige tijd
&
verleden tijd 
&
voltooid deelwoord
&
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoord: voeden

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord: praten

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoord: schudden

Slide 8 - Tekstslide

Vul de goede persoonsvorm in.
VT
luiden    wij ............

Slide 9 - Open vraag

Vul de goede persoonsvorm in.
TT
redden    de man ............

Slide 10 - Open vraag

Vul de goede persoonsvorm in.
TT
troosten    hij ............

Slide 11 - Open vraag

Vul de goede persoonsvorm in.
VD
landen     Het vliegtuig is .......

Slide 12 - Open vraag

Vul de goede persoonsvorm in.
landen     Het  ............vliegtuig  .......

Slide 13 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


VERBREDEN
De ..... weg.

Slide 14 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


VERBRANDEN
De ............ hand.

Slide 15 - Open vraag

Werkwoord: uitzetten

Slide 16 - Tekstslide

aan het werk

 Thema 4, week 2, Les 8
Opgave 3
Opgave 2
Plussen





Slide 17 - Tekstslide