6.2 Biotoop

Hoofdstuk 6 | Je groene omgeving 
6.2: Biotoop
6.1 Organismen indelen
6.2 Biotoop
6.3 Voedselketens
6.4 Een kringloop
6.5 de Weerribben 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 | Je groene omgeving 
6.2: Biotoop
6.1 Organismen indelen
6.2 Biotoop
6.3 Voedselketens
6.4 Een kringloop
6.5 de Weerribben 

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud les
Terugblik organismen indelen (6.1)
5 oefeningen
6.2 Biotoop: Uitleg over factoren in een levensgemeenschap
5 oefeningen
Uitleg over habitat en biodiversiteit
5 oefeningen.
Zelfstandig werken: 6.2 samenvatten of online maken of extra uitleg Mrn.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe is het rijk verder ingedeeld?
Indeling door een Zweedse plant- en dierkundige Linneaus (1735)


Rijk > stam > klasse > orde > familie > geslacht > soort



Afbeelding: het systeem van Linneaus

Slide 3 - Tekstslide

Namen geven aan organismen
Bij ordenen van organismen is de soort de kleinste groep
Soort = Individuen die onderling kunnen voortplanten en dan 
                 vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.

Naamgeving gaat in het Latijn - wetenschappelijke naam
1e deel = Geslachtsnaam (vergelijk: je achternaam) met hoofdletter
2e deel = soortnaam (vergelijk: je voornaam) met kleine letter
Bijvoorbeeld: Halichoerus grypus (=grijze zeehond)



Slide 4 - Tekstslide





Welke celonderdelen zie je in alle cellen terug?

Slide 5 - Tekstslide

Geef de juiste volgorde van het systeem van ordening. (van groot naar klein)
Soort
Stam
Klasse
Orde
Rijk
Geslacht
Familie

Slide 6 - Sleepvraag

Rijken zijn opgedeeld in
A
stammen en dan in klassen
B
orden en dan in families
C
stammen en dan in orden
D
orden en dan in stammen

Slide 7 - Quizvraag

De wetenschappelijke naam van een organisme bestaat uit.....
A
familienaam + Soortnaam
B
Familienaam + soortnaam
C
geslachtsnaam + Soortnaam
D
Geslachtnaam + soortnaam

Slide 8 - Quizvraag

Rijken worden ingedeeld aan de hand van KENMERKEN van de cel. Welke kenmerken horen bij de cellen van de Planten?
A
celwand - celkern - geen bladgroenkorrels
B
geen celwand - celkern - bladgroenkorrels
C
celwand - celkern - bladgroenkorrels
D
celwand - geen celkern-bladgroenkorrels

Slide 9 - Quizvraag

1. Dit rijk heeft geen celwand
2. Dit rijk heeft geen kern
A
1. Schimmels 2. dieren
B
1. Dieren 2. bacteriën
C
1. Dieren 2. Schimmels
D
1. Schimmels 2. Bacteriën

Slide 10 - Quizvraag

Leerdoelen paragraaf 6.2
Je kent het verschil tussen een biotoop, een habitat en een levensgemeenschap in een gebied. 
Je kunt van factoren in een omgeving benoemen of het biotische- of 
abiotische factoren zijn.
Je kunt aangeven hoe het kan dat planten en dieren in een gebied met elkaar samenleven zonder dat ze elkaar in de weg zitten.
Je kunt aangeven hoe de mens invloed heeft op de natuur door natuurontwikkeling met als doel een grotere biodiversiteit

Slide 11 - Tekstslide

6.2 Biotoop

Slide 12 - Tekstslide

BIOTOOP
Ieder organisme leeft op die plek waar de 
omstandigheden om te overleven precies goed zijn. Zo’n omgeving met de juiste leefomstandigheden heet 
een biotoop. 
voorbeeld: De biotoop voor een eekhoorn is het bos.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een biotoop?
- Een biotoop is een plek waar een organisme het beste kan overleven.

- Het heeft de juiste leefomstandigheden

- Waarom zijn de leefomstandigheden in het
bos beter voor een eekhoorn dan op een strand?

Slide 14 - Tekstslide

Factoren hebben invloed op de biotoop en op het organisme:
Abiotische factoren:
niet levend
Biotische factoren:
levend

Alle levende organismen zijn de levensgemeenschap

Slide 15 - Tekstslide

Een biotoop is
A
Een groep organismen die tot dezelfde soort behoren
B
Een rij organismen die van elkaar leven
C
Gebied met de beste leefomstandigheden
D
Een aantal voedselketens die met elkaar verbonden zijn

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de biotoop van een kikker?
A
De huiskamer
B
De sloot met veel vissen
C
Het moeras
D
De sloot met veel planten.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een biotische factor?
A
Alle levenloze natuur (de zon, water, etc.)
B
Alle levende natuur (de zon, water, etc.)
C
Alle levenloze natuur (voedsel, soortgenoten)
D
Alle levende natuur (voedsel, soortgenoten)

Slide 18 - Quizvraag

Door welke biotische factor zul je een eekhoorn vaak in het bos aantreffen?
A
Bomen om in te schuilen...
B
Een lekker zonnetje...
C
Goede temperatuur...
D
Voedsel zoals hazelnootjes...

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn abiotische factoren?
A
De invloeden afkomstig van de levende natuur
B
De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
C
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
D
A en B

Slide 20 - Quizvraag

Habitat
Leefomgeving van een plant of dier in een biotoop.
Plaats waar het leven van een plant of dier zich afspeelt.
Hier zijn alle biotische en abiotische factoren zo dat hij er kan
                                                     overleven.





Slide 21 - Tekstslide

Hoe leven veel organismen bij elkaar?

We hebben het gehad over de plek die een organisme in een biotoop heeft. De plek noemen we een habitat

Als er veel verschillende soorten in een biotoop zijn, en dus ook veel verschillende habitats, spreken we van een hoge biodiversiteit. Als er veel organismen zijn, maar weinig verschillende soorten, is er een lage biodiversiteit. Als er maatergelen worden genomen om de biodversiteit te vergroten noemen we dat natuurontwikkeling.

Slide 22 - Tekstslide

Concurrenten?......
Deze vogels eten allemaal insecten.
Toch kunnen ze samenleven, omdat ze die insecten op verschillende plekjes vinden...

Door verschillende habitats in een biotoop kunnen vele soorten naast elkaar leven...

Slide 23 - Tekstslide

Bio-diversiteit...
Hoe veel verschillende soorten organismen kun je vinden in een biotoop?

Door meer afwisseling in een biotoop ontstaan meer habitats,
hierdoor krijg je meer biodiversiteit...

Slide 24 - Tekstslide

Habitat = plekje in een biotoop waar een organisme goed kan overleven!
Meer verschillende habitats in een biotoop = meer verschillende organismen in een biotoop = hogere biodiversiteit!

Slide 25 - Tekstslide

Biodiversiteit
Natuurontwikkeling: 
-Hiermee proberen we de 
biodiversiteit te vergroten. 
-door een monocultuur
tegen te gaan.
- En meer habitats te maken

Slide 26 - Tekstslide

Het habitat van een konijn is ...
A
De dieren die een konijn eet en wordt gegeten.
B
Alle dieren in het voedselweb van bos.
C
Het ecosysteem van een konijn.
D
Een grasland, heide met kruiden.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is biodiversiteit?
A
het aantal oorspronkelijke plantensoorten
B
het aantal oorspronkelijke diersoorten
C
de variatie aan soorten in de natuur
D
het verdwijnen van soorten in de natuur

Slide 28 - Quizvraag

In welke biotoop verwacht je de meeste levensvormen?

A
Biotoop met 1 habitat
B
Biotoop met 3 habitats
C
Biotoop met 7 habitats
D
Biotoop met 14 habitats

Slide 29 - Quizvraag

plek waar een organisme kan leven: de abiotische factoren zijn geschikt en er is genoeg voedsel te vinden.
Bij welke term hoort deze tekst?
A
Biotoop
B
Habitat
C
Abiotische factoren
D
Levensgemeenschap

Slide 30 - Quizvraag

Wat is natuurontwikkeling?
A
Maatregelen nemen om de biodiversiteit te verkleinen
B
Maatregelen nemen om een groter biotoop te maken
C
Maatregelen nemen om de biodiversiteit te vergroten
D
Maatregelen nemen om een kleiner biotoop te maken

Slide 31 - Quizvraag

Wat ga je nu doen? Kies:
- Je bestudeert 6.2 door een samenvatting te maken met alle
   begrippen (boek en schrift/word nodig).
- Je maakt 6.2 online via Magister leermiddelen

- Je krijgt extra uitleg over 6.2: Biotoop en biodiversiteit

Als je klaar bent leer je voor de Toets van volgende week.

Slide 32 - Tekstslide