12-10-20 thuiswerkles

In de klas: start met hs 4 opdr. 1-5

Oefenen werkwoord to be 
Opdrachten maken in het werkboek
Volg de dia's en beantwoord de vragen
Maak daarna de opdrachten in je boek
Engels
12-10-20
thuiswerkles
Opdrachten in het werkboek: 
afmaken van vorige les; opdracht 1 t/m 5 
voor deze les; opdracht 6,7,8
-
Denk aan: S.O. dinsdag 13 oktober (morgen)
woorden + zinnen van Unit 1 lesson/hs 2+ 3
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

In de klas: start met hs 4 opdr. 1-5

Oefenen werkwoord to be 
Opdrachten maken in het werkboek
Volg de dia's en beantwoord de vragen
Maak daarna de opdrachten in je boek
Engels
12-10-20
thuiswerkles
Opdrachten in het werkboek: 
afmaken van vorige les; opdracht 1 t/m 5 
voor deze les; opdracht 6,7,8
-
Denk aan: S.O. dinsdag 13 oktober (morgen)
woorden + zinnen van Unit 1 lesson/hs 2+ 3

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoord zijn 

Het werkwoord zijn verandert in het Nederlands mee met de persoon. Kijk maar --> 

In het Engels is dat ook zo. 
Kijk maar in de volgende dia.  

Slide 2 - Tekstslide

Ga naar

Slide 3 - Tekstslide

Even oefenen... 
In de volgende dia's komen 5 vragen over het werkwoord to be
Geef antwoord op de vragen. 

Daarna zie je de dia waarin staat wat je in je werkboek moet maken. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat past er op de puntjes:
You ............ talking too loud, please keep you voice down.
A
be
B
is
C
was
D
are

Slide 5 - Quizvraag

Wat past er op de puntjes:
He ............. very happy.
His phone broke.
A
is
B
are not
C
is not
D
you're not

Slide 6 - Quizvraag

you're not
is short voor:
A
you not
B
your are not
C
you are not
D
you were are not

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van de volgende zin:
Are you sad?
A
Was je huilen?
B
Ben je verdrietig?
C
Heb je verdriet?
D
Moet je huilen?

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van de volgende zin:
He isn't ready to go to school.
A
Zij is klaar om naar school te gaan.
B
Hij is klaar om naar school te gaan.
C
Hij is niet klaar om naar school te gaan.
D
Hij was klaar om naar school te gaan.

Slide 9 - Quizvraag

In de klas: start met hs 4 opdr. 1-5

Oefenen werkwoord to be 
Opdrachten maken in het werkboek
Volg de dia's en beantwoord de vragen
Maak daarna de opdrachten in je boek
Engels
12-10-20
thuiswerkles
Opdrachten in het werkboek: 
afmaken van vorige les; opdracht 1 t/m 5 
voor deze les; opdracht 6,7,8
-
Denk aan: S.O. dinsdag 13 oktober (morgen)
woorden + zinnen van Unit 1 lesson/hs 2+ 3

Slide 10 - Tekstslide