Comment formes-tu le passé composé ?
Je gebruikt als hulpww. de vormen van
AVOIR ( in de présent ) en plaatst het volt deelw. dat altijd op een
i eindigt erachter.
J' ai choisi ( Ik heb gekozen )
Tu as fini ( Jij hebt afgemaakt )
Il a réfléchi ( Hij heeft nagedacht ) Elle a réussi ( Zij is geslaagd ) On a rougi ( wij hebben gebloosd / men heeft gebloosd )
Nous avons grandi ( wij zijn gegroeid )
Vous avez puni ( u heft gestraft )
Ils ont blanchi (zij hebben wit gemaakt) Elles ont rempli ( zij hebben gevuld )