spelling H2 - verleden tijd van zwakke werkwoorden

spelling H2
werkwoorden

verleden tijd van zwakke werkwoorden

Nieuw Nederlands
blz. 66
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

spelling H2
werkwoorden

verleden tijd van zwakke werkwoorden

Nieuw Nederlands
blz. 66

Slide 1 - Tekstslide

Hoe was het ook weer?
meervoud op -s
meervoud op -en

Slide 2 - Tekstslide

noteer in je schrift het meervoud 
van:
                        
Baby
roomsoes
idee
olie
milieu
pc




Slide 3 - Tekstslide

antwoorden
baby - baby's
roomsoes - roomsoezen
idee - ideeën
olie - oliën
milieu - milieus
pc - pc's

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het eind van deze les weet je hoe je de verleden tijd van zwakke werkwoorden schrijft.

Je weet met behulp van het "sexy fokschaap"  of je kiest voor "de(n)" of "te(n)"

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

zwakke werkwoorden

brand - brandde
land - landde
verhuis - verhuisde 
betaal - betaalde 
zakt - zakte 




sterke werkwoorden

loop - liep
slaap - sliep
gaat - ging
wordt - werd
vind - vond


Slide 7 - Tekstslide

persoonsvorm verleden tijd
Zwakke werkwoorden

enkelvoud: ik-vorm + te of de
(verhuis+de)

meervoud: ik-vorm + te(n) of de(n)
(verhuis+den)

Slide 8 - Tekstslide

te(n) of de(n)?
stam

stam = hele werkwoord -en
verhuizen -> stam = verhuiz
landen -> stam = land 
leven -> stam = lev

Slide 9 - Tekstslide

T - S - X - F - K - S - CH - P
Eindigt de stam op een van deze medeklinkers?
+ te 

Slide 10 - Tekstslide

voorbeeld
Het huis (branden) gisteren helemaal af.

branden 
stam = brand
-> +de

Het huis brandde gisteren helemaal af.  




Slide 11 - Tekstslide

voorbeeld
Dat gezin (verhuizen) vorig jaar.

verhuizen
stam = verhuiz
-> + de

Dat gezin verhuisde vorig jaar. 

Slide 12 - Tekstslide

voorbeeld
Hij (sprinten) snel naar de trein.

sprinten
stam = sprint
-> + te

Hij sprintte snel naar de trein. 

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
KRABBEN
A
krab
B
krabte
C
krabde
D
krabtde

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 15 - Quizvraag

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
haten
Elsa [...] regenachtig weer in de zomervakantie
A
hate
B
haatte

Slide 16 - Quizvraag

Noteer de pv (persoonsvorm) in de verleden tijd.
Alle fans (wachten) in de hal van het vliegveld.
A
wachten
B
wachtten

Slide 17 - Quizvraag

Noteer de pv (persoonsvorm) in de verleden tijd.
Toch (landen) het nog op tijd.
A
landen
B
landden
C
lande
D
landde

Slide 18 - Quizvraag

Noteer de pv (persoonsvorm) in de verleden tijd.
Ze (vermoeden) dat het vliegtuig vertraging had.
A
vermoeden
B
vermoedden

Slide 19 - Quizvraag

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

De factuur … (faxen) Marian door naar de klant.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd:

Hij _____ (testen) alle systemen en knoppen.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf persoonsvorm in de verleden tijd

Hij ..... de hele dag in zee. (surfen)

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd.

Hij ... (missen) gisteren zijn pennen.

Slide 23 - Open vraag

weektaak week 6
H2 spelling werkwoorden (blz 66) opdracht 1 t/m 6
H3 spelling werkwoorden -> sterke ww. Lees zelf de theorie op blz 96, maak opdracht 1 t/m 3
Maandag 6 februari is alles af!

Slide 24 - Tekstslide