Jong & Oud (5e) H6. Verzekeren

Week 40 (vanaf 30 september) 
Hoofdstuk 6. Verzekeren
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (inflatie en CPI)
  • leerdoelen
  • instructie (verzekeren)
  • filmpjes (2)
  • maakwerk: opdracht 6.1 t/m 6.8 en 6.9 t/m 6.12
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Week 40 (vanaf 30 september) 
Hoofdstuk 6. Verzekeren
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (inflatie en CPI)
  • leerdoelen
  • instructie (verzekeren)
  • filmpjes (2)
  • maakwerk: opdracht 6.1 t/m 6.8 en 6.9 t/m 6.12

Slide 1 - Tekstslide

Inflatie
  • Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil
  • een huishouden kan met hetzelfde inkomen minder kopen wanneer de prijzen van producten stijgen
  • dit noemen we koopkracht: hoeveel kan ik kopen met mijn inkomen?




Slide 2 - Tekstslide

CPI
De ConsumentenPrijsIndex (CPI) is een maatstaf voor inflatie en geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Deze wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS.) Het is een samengesteld gewogen gemiddelde (van  producten met wegingsfactoren) van een groot aantal gezinnen.
GewogenIndexCijfer=Σ(WegingsFactoren)Σ(WegingsFactorIndexCijfer)

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 5.7 (pagina 46)
Gebruik tabel 5.2. De CPI is weergegeven in indexcijfers. Voor 2015 zijn de prijzen op 100 gesteld.
a. Aan welke artikelgroep geeft een gemiddeld gezin het meest uit?
  • 'Huisvesting, water en energie' want daar is de wegingsfactor het hoogst (26.832)
b. Toon met een berekening aan dat de CPI voor 2019 106,41 is.
  • CPI 2019 = (108,69 x 11.467 + 107,58 x 2.702 + 100,26 x 5.365 + 109,16 x 26.832 + 103,02 x 5.828 + 102,55 x 2.360 + 107,77 x 10.595 + 79,17 x 2.654 + 105,14 x 9.318 + 99,77 x 690 + 112,73 x 6.136 + 106,41 x 9.274 + 101,19 x 1.978 + 107,35 x 4.801 ) / 100.000 = 106,41
c. Wat is de betekenis van een consumentenprijsindex van 106,41 in 2019?
  • dat wil zeggen dat het algemeen prijspeil in 2019 met 6,41% is gestegen ten opzichte van basisjaar 2015

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen H6. Verzekeren
  • Ik kan de 8 begrippen op pagina 58 omschrijven (zie ook LWEO).
  • Ik kan 2 verschillen tussen particuliere en collectieve verzekeringen beschrijven.
  • Ik kan solidariteit bij verzekeren beschrijven.
  • Ik beschrijven op welke manier er sprake is van solidariteit die risico’s kan verkleinen.
  • Ik uitleggen waarom collectieve verzekeringen verplicht zijn.
  • Ik uitleggen waarom collectieve verzekeringen te maken hebben met solidariteit.
  • Ik uitleggen waarom er bij acceptatieplicht geen averechtse selectie is.
  • Ik kan het gevolg van een eigen risico verklaren.
  • Ik kan het gevolg uitleggen van asymmetrische informatie op moral hazard.
  • Ik kan manieren beschrijven waarop verzekeraars asymmetrische informatie, averechtse selectie en moral hazard kunnen verminderen of weg nemen.

Slide 5 - Tekstslide

Filmpje (verzekeren)
Filmpje over verzekeren.

Kijkvragen:
1. Wat is een polis?


2. Wat is een premie?


3. Wat is een eigen risico?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Filmpje (verzekeren)
Filmpje over verzekeren.

Kijkvragen:
1. Wat is een polis?
  • Een door de verzekeraar afgegeven document waarin de verzekeringsvoorwaarden schriftelijk of digitaal wordt vastgelegd.
2. Wat is een premie?
  • Bedrag dat je betaalt aan een verzekeraar, waardoor je verzekerd bent tegen financiële gevolgen van onverwachte overeengekomen gebeurtenissen.
3. Wat is een eigen risico?
  • Het bedrag dat je als verzekerde zelf moet betalen bij schade.

Slide 8 - Tekstslide

Verzekeringen

Slide 9 - Woordweb

Verzekeringen
  • Collectief
       - verplicht
       - risico van inkomensverlies bij ziekte, werkloosheid,
          arbeidsongeschiktheid en ouderdom
 
  • Particulier 
       - vrijwillig (uitgezonderd WA- en basisverzekering ziektekosten)
       - risico van verschillende individuele risico's

Slide 10 - Tekstslide

Collectieve verzekeringen

Slide 11 - Tekstslide

Particuliere verzekeringen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Enkele belangrijke begrippen
  • risico-aversie: mensen willen zoveel mogelijk risico's vermijden
  • asymmetrische informatie: verschil tussen de informatie van de verzekerde en de verzekeraar
  • averechtse selectie: alleen slechte risico's die zich gaan verzekeren
  • moral hazard: opzettelijk onvoorzichtig gedrag van een verzekerde
  • eigen risico: vermindert moral hazard (onverantwoordelijk gedrag)

Slide 14 - Tekstslide

Filmpje
Volkswagen 'oud vrouwtje' commercial.

Kijkvraag: waar is hier sprake van?
  1. risico-aversie
  2. asymmetrische informatie
  3. averechtse selectie
  4. moral hazard
  5. eigen risico

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Filmpje
Volkswagen 'oud vrouwtje' commercial.

Kijkvraag: waar is hier sprake van?
  1. risico-aversie
  2. asymmetrische informatie
  3. averechtse selectie
  4. moral hazard
  5. eigen risico

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

134. Twee beweringen over eigen risico bij de verplichte basisverzekering.
I. Eigen risico ondersteunt het draagkrachtbeginsel bij de basisverzekering.
II. Eigen risico remt moral hazard van verzekerden.

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
beide zijn fout

Slide 19 - Quizvraag

135. Twee beweringen over verzekering.
I. Naarmate er grotere verschillen zijn tussen goede en slechte risico's doet zich eerder averechtse selectie voor.
II. Niet bij iedere verzekering subsidiëren de goede risico's de slechte risico's.

Welke bewering(en) is/zijn juist?

A
beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
beide zijn fout

Slide 20 - Quizvraag

138. Dat de verzekerde bij de zorgverzekering meer weet over de kans op ziekte / ziektekosten dan de zorgverzekeraar noemen we ...
A
risico-aversie
B
asymmetrische informatie
C
averechtse selectie
D
moral hazard

Slide 21 - Quizvraag

140. Het zich onverantwoordelijk gedragen van verzekerden, omdat ze toch verzekerd zijn noemen we ...
A
risico-aversie
B
asymmetrische informatie
C
averechtse selectie
D
moral hazard

Slide 22 - Quizvraag

139. Het proces dat uiteindelijk alleen de slechte risico's zich verzekeren en de goede risico's juist niet noemen we ...
A
risico-aversie
B
asymmetrische informatie
C
averechtse selectie
D
moral hazard

Slide 23 - Quizvraag

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 6.1 t/m 6.8 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 6.9 t/m 6.12 in je schrift

Slide 24 - Tekstslide