2 vmbo-kgt Thema 5 Erfelijkheid en evolutie: 5.4 De evolutietheorie

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.6 De evolutietheorie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.6 De evolutietheorie

Slide 1 - Tekstslide

wat gaan we vandaag doen?
leerdoelen vandaag
nieuwe theorie: 5.6 De evolutietheorie

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding
Er leven miljoenen soorten organismen op aarde.
Deze vormen van leven kunnen er erg verschillend uitzien.

Soorten kunnen ontstaan, veranderen en verdwijnen.

Slide 3 - Tekstslide

5.6 De evolutietheorie
De levensvormen op aarde zijn in de loop van de tijd ontstaan en veranderd.

De ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen noem je evolutie.

Slide 4 - Tekstslide

De evolutietheorie is vooral ontwikkeld door Charles Darwin.

Hij was een Engelse onderzoeker in de negentiende eeuw.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

5.4 De evolutietheorie
De uitgangspunten van de evolutietheorie zijn:

- een periode van miljoenen jaren
- variatie in genotypen
- natuurlijke selectie
- het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 8 - Tekstslide

variatie in genotypen
De meeste planten en dieren planten zich geslachtelijk voort. 

Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in genotypen.
Ook door mutaties kan variatie in genotypen ontstaan.

Als nieuwe genotypen ontstaan, kan dat leiden tot nieuwe fenotypen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

natuurlijke selectie
Sommige organismen krijgen veel nakomelingen.

Een vrouwtjeskikker kan in 1 voorjaar wel drieduizend eieren in een vijver leggen. Maar de vijver bevat niet genoeg voedsel voor zo veel kikkers.
De kikkers kunnen dus niet allemaal in leven blijven.

Niet alle kikkers hebben een even grote overlevingskans.

Slide 11 - Tekstslide

natuurlijke selectie
Kikkers met een zwakke gezondheid of met een opvallende kleur worden opgegeten door roofdieren. Deze kikkers leven kort en hebben weinig kans om nakomelingen te krijgen.

Kikkers die gezond en sterk zijn en een goede schutkleur hebben, hebben de grootste kans om in leven te blijven en nakomelingen te krijgen.

Darwin noemde dit verschijnsel natuurlijke selectie.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

natuurlijke selectie
Een dier kan goed of minder goed aangepast zijn aan het milieu.
Dit wordt vooral bepaald door het genotype.

Een dier dat goed aan zijn milieu is aangepast, heeft een grote overlevingskans.
Van dit dier zullen waarschijnlijk veel nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten. De eigenschappen die gunstig zijn om te overleven, worden doorgegeven aan de nakomelingen.

Slide 14 - Tekstslide

natuurlijke selectie
Een dier dat slecht aan het milieu is aangepast, krijgt waarschijnlijk weinig of geen nakomelingen.
Het ongunstige genotype wordt zo vrijwel niet doorgegeven aan de nakomelingen.

Dit geldt niet alleen voor dieren, maar voor alle organismen.

Slide 15 - Tekstslide

natuurlijke selectie
Door natuurlijke selectie kunnen soorten veranderen.

Een voorbeeld is de giraf met zijn lange nek.
Een giraf die een iets langere nek heeft dan andere giraffen, kan meer blaadjes van bomen eten. Hij heeft meer kans om te overleven en nakomelingen te krijgen, die ook weer een langere nek hebben. Zo kunnen er steeds meer giraffen komen met een langere nek, die blaadjes kunnen eten waar andere soorten niet bij kunnen. De soort verandert en is dan beter aangepast aan de omstandigheden.

Slide 16 - Tekstslide

ontstaan van nieuwe soorten
Het is belangrijk dat bij een soort veel verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. De soort heeft dan een grote overlevingskans.

Als de omstandigheden veranderen, is de kans groot dat er organismen zijn met de juiste eigenschappen voor die nieuwe omstandigheden.

Slide 17 - Tekstslide

ontstaan van nieuwe soorten
Het klimaat kan bijvoorbeeld veranderen. Het is dan gunstig als er verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. De kans is dan groot dat enkele organismen goed zijn aangepast aan het nieuwe klimaat.

Als deze organismen zich voortplanten, geven ze hun genen door aan hun nakomelingen. De organismen die niet goed zijn aangepast, kunnen verdwijnen. De soort is dan veranderd.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

ontstaan van nieuwe soorten
Door mutatie of geslachtelijke voortplanting kan binnen een soort een nieuwe vorm ontstaan.
Beide vormen kunnen naast elkaar blijven bestaan.

Denk bijvoorbeeld aan verschillende hondenrassen. Alle honden behoren tot 1 soort, want ze kunnen zich onderling voortplanten.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

ontstaan van nieuwe soorten
Verschillende vormen van 1 soort kunnen gescheiden raken van elkaar., bijvoorbeeld door een rivier, bergen, ijs, een woestijn of een zee.
Dit heet isolatie.

De twee vormen kunnen dan steeds meer van elkaar gaan verschillen. Na lange tijd kunnen organismen van de twee vormen zich niet meer onderling voortplanten. De twee vormen zijn dan twee verschillende soorten geworden.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

ontstaan van nieuwe soorten
Hetzelfde kan gebeuren als een groep organismen van 1 soort gescheiden (geïsoleerd) raakt van de rest van de soort.

In de loop van de tijd kan het milieu in de 2 leefgebieden gaan verschillen. Elke groep organismen ontwikkelt aanpassingen aan het eigen milieu. Ook op deze manier kunnen door isolatie 2 verschillende soorten ontstaan.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

VRAGEN??

Slide 26 - Tekstslide

zelf aan de slag
maken vragen 1 t/m 5

Slide 27 - Tekstslide

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je de evolutietheorie beschrijven.

Slide 28 - Tekstslide