Spreekwoorden en gezegdes

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Spreekwoorden en gezegdes

Dat scheelde maar een .....

1. beetje
2. haartje
3. teentje
4. grammetje

Jij bent gauw op je ..... getrapt.

1. vingertjes
2. voetjes
3. handjes
4. teentjes

Hij heeft de .... op

1. hoed
2. muts
3. bokkenpruik
4. pruik

Het ... van het lijf vragen

1. hemd
2. shirt
3. hoofd
4. oor

Met je handen in .... zitten

1. de saus
2. de lucht
3. de troep
4. het haar

Doen alsof je ... bloedt

1. pink
2. neus
3. hand
4. oog

Twee ... hebben

1. rechterhanden
2. linkerhanden
3. scheve handen
4. kromme handen

De ... buiten zetten.

1. paarden
2. poesjes
3. bloemetjes
4. koeien

Twee ... op een buik.

1. voeten
2. handen
3. knopen
4. navels

Van een mug ... maken

1. een kever
2. een tijger
3. een olifant
4. een neushoorn

Het .... van de zalm

1. staartje
2. neusje
3. vinnetje
4. mondje

....... is groter dan de maag.

1. Het bord
2. Het hoofd
3. Het oor
4. Het oog

Groepsopdracht betekenis.

1. Kijk naar de spreekwoorden/gezegdes en bespreek dit met je groepje. 
2. Probeer hierna de juiste betekenis van het spreekwoord/gezegde erachter te zetten. 
3. We bespreken hierna alles gezamenlijk.