Wie doet wat waar wanneer

Woordvolgorde
in Engelse zinnen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordvolgorde
in Engelse zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Woordvolgorde
Er is een verschil tussen het maken van zinnen in het Nederlands en Engels.
In het Nederlands maakt de volgorde weinig uit.

v.b.  Op woensdag gaat John voetballen in het park.
         John gaat voetballen in het park op woensdag.
         In het park gaat John op woensdag voetballen.

Slide 2 - Tekstslide

Woordvolgorde
Engelse zinnen hebben een vaste volgorde.
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
John
plays
football
in the park
on Wednesday.

Slide 3 - Tekstslide

Get it or not?
If not..........in het team Engels staat de link naar een video die je thuis kunt kijken.


Slide 4 - Tekstslide

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
1/8
cats
at night
don't sleep

Slide 5 - Sleepvraag

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
2/8
Billy
went
next door
5 minutes ago

Slide 6 - Sleepvraag

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
3/8
in the garden
are playing
the children
hide and seek

Slide 7 - Sleepvraag

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
4/8
I
go shopping
on Saturdays

Slide 8 - Sleepvraag

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
5/8
a shower
Bob
always 
takes
in the morning

Slide 9 - Sleepvraag

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
6/8
on time
She
is
for class
on Friday

Slide 10 - Sleepvraag

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
7/8
I
have
guitar
lesson
on
Thursday

Slide 11 - Sleepvraag

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
8/8
the
our tests
is going
to check
teacher
at home
tonight

Slide 12 - Sleepvraag

Woordvolgorde
Als het goed is begrijp je nu hoe de volgorde van Engelse zinnen gaat.

GOED ONTHOUDEN:
WIE     DOET     WAT     WAAR     WANNEER


Slide 13 - Tekstslide

Let's practice
Do Ex. 4 until 7 in All right

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

(to be)
He ..... my brother.
A
am
B
are
C
is

Slide 16 - Quizvraag

(to be)
He ..... my brother.
A
am
B
are
C
is

Slide 17 - Quizvraag

(to be)
We ..... at school.
A
am
B
are
C
is

Slide 18 - Quizvraag

(to be)
Derrek and Sheila ..... at work.
A
am
B
are
C
is

Slide 19 - Quizvraag

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 20 - Quizvraag

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 21 - Quizvraag

Present simple
We often ........... (to talk) about or holiday.
A
talk
B
talks

Slide 22 - Quizvraag

Present simple
I never ....... (to wear) this dress to school.
A
wear
B
wears

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

(to walk) present simple
He ....... in the park.

Slide 25 - Open vraag

(to dance) present simple
I ..... at the party.

Slide 26 - Open vraag

(to watch) present simple
We ..... a nice film.

Slide 27 - Open vraag