Over Taal blok 1-6

Over Taal blok 1-6
oefenen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Over Taal blok 1-6
oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Bedreigde talen









Als ouders bepaalde talen niet meer aanleren aan hun kinderen, kan het zijn dat een taal uitsterft. 

Slide 2 - Tekstslide

Homoniemen
een woord met meerdere betekenissen


bijvoorbeeld: schop en schotel

Slide 3 - Tekstslide

Welke woord is een homoniem?
A
bank
B
tuinstoel
C
auto
D
vulpen

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord is een homoniem?
A
prikbord
B
bloem
C
paraplu
D
schriftje

Slide 5 - Quizvraag

Homofonen
Woorden klinken hetzelfde, maar je schrijft ze anders.

bijvoorbeeld: 
zij / zei
hard / hart

Slide 6 - Tekstslide

Welk woord is een homofoon?
A
lach
B
toets
C
huiswerk
D
computer

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is een homofoon?
A
bord
B
hak
C
vind
D
licht

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent het woord
-telegramstijl-?
A
heel erg beleefd
B
korte zinnen
C
uitgebreid verslag
D
formele brief

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het woord
-welgesteld-?
A
arm
B
goed gelukt
C
rijk
D
stellen van een vraag

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het woord
-ontdoen van-?
A
kopen
B
iets voorstellen
C
verbranden
D
ergens vanaf raken

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent het woord
-substantie-?
A
accommodatie
B
stof
C
ellendig
D
effectief

Slide 12 - Quizvraag

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het woord: effect
de ......... maatregelen

Slide 13 - Open vraag

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het woord: interactie
de ......... les

Slide 14 - Open vraag

Vakjargon
woorden die speciaal bij een vakgebied horen

bij een kapper: touperen, permanent
bij een automonteur: brug, cilinder, carrosserie

Slide 15 - Tekstslide

Welk woord hoort erbij?
bepaalde manier waarop iets is opgezet of georganiseerd
A
model
B
systeem
C
vermogen
D
stellen

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
debatteren
A
melden
B
slachtoffer
C
discussiëren
D
afschieten

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
gegevensbank, plaats waar informatie digitaal is opgeslagen
A
database
B
effect
C
identiteit
D
infrastructuur

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
geheel van wegens, havens en vliegvelden
A
database
B
effect
C
identiteit
D
infrastructuur

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
huidige
A
van vroeger
B
je huid
C
van nu
D
exceem

Slide 20 - Quizvraag

Leenwoorden
woorden die we hebben overgenomen uit een andere taal.

Uit het Frans: cadeau, ambulance, bagage, chauffeur
Uit het Engels: baby, mountainbike, flat, team
Uit het Duits: sowieso, föhn, ober
Uit het Arabisch: caravan, koffie, matras

Slide 21 - Tekstslide

Je moet je mening nooit .......... onjuiste of onvolledige informatie
A
bijstellen van
B
baseren op
C
richten tot
D
africhten van

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
dilemma
A
moeilijke keuze tussen twee dingen
B
discussie
C
een wapen
D
een bordspel

Slide 23 - Quizvraag

Pleonasme

Je noemt een kenmerk die eigenlijk al duidelijk is.

het koude ijs
het groene gras
de ronde cirkel







Tautologie

Twee keer hetzelfde zeggen

eenzaam en alleen
identiek hetzelfde

Slide 24 - Tekstslide

Tautologie of pleonasme?
harde schreeuw

Slide 25 - Open vraag

Tautologie of pleonasme?
schots en scheef

Slide 26 - Open vraag

Tautologie of pleonasme?
eeuwig en altijd

Slide 27 - Open vraag

Tautologie of pleonasme?
de zwarte kraai

Slide 28 - Open vraag

Welk woord hoort erbij?
iemand die veel weet
A
deskundige
B
opvatting
C
specifiek
D
daadwerkelijk

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
lijst met dingen die in een bepaalde volgorde zijn gezet
A
opstootje
B
opvatting
C
opsomming
D
oplage

Slide 30 - Quizvraag

Dubbele ontkenning

Je gebruikt twee keer een ontkenning, waardoor je eigenlijk het tegenovergestelde zegt

Hij maakt nooit geen fouten.







Contaminatie

Je haalt twee woorden of uitdrukkingen door elkaar.

Die schoenen kosten duur
Zij doet het even overnieuw

Slide 31 - Tekstslide