Herhaling Ecologie

Ecologie
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

fotosynthese
water
koolstofdioxide
+
+
zuurstof
GLUCOSE
+

Slide 2 - Tekstslide

Verbranding
water
koolstofdioxide
+
+
zuurstof
GLUCOSE
+
In elke cel van elk levend wezen!!!!
+

Slide 3 - Tekstslide

Ik kan beschrijven dat bij fotosynthese energierijke stoffen worden gevormd uit energiearme stoffen
Energierijke stoffen = stoffen afkomstig van organismen. (levend/ dood) Hierin zit energie. 
Bijvoorbeeld glucose, koolhydraten, vetten, eiwitten. 

Energiearme stoffen = stoffen uit de levenloze natuur. Hierin zit geen energie.  
Bijvoorbeeld water, zuurstof, koolstofdioxide, mineralen. 

Slide 4 - Tekstslide

+
+
+
Fotosynthese
Koolstofdioxide
Glucose
Water
Zuurstof
Licht

Slide 5 - Sleepvraag

Nodig voor verbranding
Ontstaat bij verbranding
Zuurstof
Koolstofdioxide
Water
(Energie)
Glucose

Slide 6 - Sleepvraag

Energierijke stoffen zijn afkomstig van
A
Levende of dode (hebben geleefd) organismen
B
Levenloze (nooitgeleefde) organismen

Slide 7 - Quizvraag

In een wortel kan fotosynthese plaatsvinden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Voedselketen
= reeks van soorten waarbij elke soort het voedsel is voor de volgende soort.

Altijd een plant
in het begin!!
= producent

Slide 9 - Tekstslide






Dieren worden consumenten genoemd              
(ze eten/ consumeren planten/ andere dieren)

Slide 10 - Tekstslide

Resten van planten en dode dieren worden opgegeten door afvaleters




Reducenten (bacteriën en schimmels) breken al het afval van organismen af (de overblijfselen van de afvaleters)
--> voedingsstoffen voor planten komen vrij

Slide 11 - Tekstslide

Maak de voedselketen!
Tip: begin altijd met een producent
Kikker
Vlinder
Vlierbes

Slide 12 - Sleepvraag

Welk organisme in de afbeelding is producent?
A
Buizerd
B
Rups
C
Lijster
D
Hazelaar

Slide 13 - Quizvraag

Producenten
Voedselketen
Reducenten
Voedselweb
Consumenten

Slide 14 - Sleepvraag

Alleseters zijn...
A
Een organisme dat alles eet uit het gebied waarin ze wonen
B
Een organisme dat zowel planten als dieren eet
C
Een organisme dat dode planten of dieren eet

Slide 15 - Quizvraag

Op welke manier kunnen roodborstjes elkaar beïnvloeden?

Slide 16 - Tekstslide

Niveaus van ecologie
 --> 1 enkel organisme                                       


 --> een groep individuen van dezelfde    
soort die zich onderling kunnen voort-    
planten en die leven in hetzelfde gebied

--> alle populaties in een gebied                 

--> een gebied met bepaalde levende en
niet-levende factoren                                        

Slide 17 - Tekstslide

biotische factoren
A-biotische factoren
Sleep de woorden naar de juiste plek
licht
gras
soortgenoten
regen
konijnen
schimmels
Temperatuur
wind

Slide 18 - Sleepvraag

De iep is een boom die goed tegen zoute zeewind kan, is zeewind een abiotische of een biotische factor?
A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 19 - Quizvraag

Drijvende vis
A
biotisch
B
a-biotisch

Slide 20 - Quizvraag

Zet de niveaus van ecologie van klein naar groot.           (1 = de kleinste, 4 = de grootste)
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Levensgemeenschap

Populatie

ecosysteem

individu

Slide 21 - Sleepvraag

Biologisch evenwicht

= de populatiegrootte in een 
ecosysteem schommelt rond 
een gemiddeld aantal individuen.


Slide 22 - Tekstslide

Gunstige factoren

Veel voedsel
Weinig vijanden


Veel dieren blijven leven en planten voort 
--> populatie wordt groter


Ongunstige factoren

Weinig voedsel
Ziekte
Veel vijanden
Slechter weer

Veel dieren sterven 
--> populatie wordt kleiner

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 24 - Quizvraag

Welke van de onderstaande factoren is gunstig voor de populatie merels?
A
Mensen nemen steeds meer katten
B
Vetbollen worden minder verkocht
C
De roofvogel populatie in NL neemt toe
D
Er zijn steeds meer wormen

Slide 25 - Quizvraag

Waardoor kan een populatie kleiner worden?
A
Weinig voedsel in de omgeving
B
Weinig roofdieren in de omgeving
C
Weinig ziekteverwekkers in de omgeving

Slide 26 - Quizvraag

Gestroomlijnd
kop,romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over

Slide 27 - Tekstslide

ademen door longen
ademen door kieuwen

Slide 28 - Tekstslide








Vinnen om rechtop te blijven







Staartvin om vooruit te komen

Slide 29 - Tekstslide

Huid met haartjes
huid met schubben en slijm

Slide 30 - Tekstslide

stevige poten
zwaar skelet en stevige poten

Slide 31 - Tekstslide

Dieren in water kunnen groot worden
worden door het water gedragen

Slide 32 - Tekstslide

haaksnavel
zeefsnavel
pincetsnavel
kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.

Slide 33 - Sleepvraag

zoolganger
teenganger
topganger
zoolganger

Slide 34 - Sleepvraag

Dit is de poot van een
A
Roofvogel
B
Steltloper
C
Watervogel
D
Loopvogel

Slide 35 - Quizvraag

deze poten zijn van een?
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 36 - Quizvraag

Welke dieren zijn gestroomlijnder?
A
landdieren
B
waterdieren

Slide 37 - Quizvraag

Deze dieren hebben een zwaar skelet om hun lichaamsgewicht te kunnen dragen
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 38 - Quizvraag

Landplant in vochtig of droog milieu

Slide 39 - Tekstslide

Cactus
Dikke stengel (wateropslag)           

Harde stekels 
-stekels zorgen voor  schaduw
-houden laagje lucht vast 
--> weinig water kan  verdampen

Groot (breed of diep) wortelstelsel (snel veel  water opnemen)                                   

Slide 40 - Tekstslide

Zonplanten

-Groeien het beste bij veel licht
-Staan op plekken waar weinig schaduw is. (Open veld/ woenstijn)
Schaduwplanten

-Groeien het beste bij weinig licht
-Staan op schaduwrijke plaatsen (bos)
-Grote, donkergroene bladeren (meer bladgroenkorrels)

Slide 41 - Tekstslide

waar leeft deze plant?
A
In een droge omgeving
B
In een natte omgeving

Slide 42 - Quizvraag

Een gatenplant heeft grote, donkergroene bladeren. Wat voor een plant is dit?
A
een zonplant
B
een schaduwplant

Slide 43 - Quizvraag

Eind

Slide 44 - Tekstslide