H3 Werkwoordspelling deel 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Werkwoordspelling

Deel 1

Opdracht

Wat zegt hij nou?

• Homofoon
• Werkgeheugen (nadenken, kost tijd, regels vervoeging)
• Woordgeheugen (snel, vorm die het vaakst voorkomt)

Doelen

1. Ik kan uitleggen waarom mensen d/t fouten maken.

2. Ik ken de regels voor het vervoegen van werkwoorden.

3. Ik kan deze regels op de juiste manier toepassen.

4. Ik kan reflecteren op mijn eigen werkwoordspelling.

Soorten werkwoorden

1. Persoonsvorm
   Wij lopen altijd naar school.
   
   
2. Voltooid deelwoord
   Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
   
   
3. Onvoltooid deelwoord
   Lopend ging hij naar zijn werk.
   
   
4. Hele werkwoord/infinitief
   Wij willen daar graag lopen.

Voltooid deelwoord

Je herkent het voltooid deelwoord aan: 

• De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
• Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
• Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen. 

Afstand ow en pv

• Ik vind het jammer dat ik na al die maanden nog steeds verdrietig word(t) van die gedachte.
• Ik vind het jammer dat ik na al die maanden nog steeds verdrietig word van die gedachte.

ww bijvoeglijk gebruikt

• De vergrote foto.
• Ik vergrootte de foto.
• 
  
• Het verwoeste huis.
• Hij verwoestte het huis.
• 
  
• Het bestede geld aan rommel.
• Hij besteedde zijn geld aan rommel.

Onthouden!

• ik word
• jij wordt
• word jij

• ik wil
• jij wilt
• hij/zij wil_