Welvaart geeft aan hoeveel behoeften iemand kan bevredigen.
Hoe meer behoeften je kunt bevredigen hoe hoger je welvaart.
Normaal gesproken dus hoe meer geld en tijd (=middelen) iemand heeft hoe hoger de welvaart.
Slide 4 - Tekstslide
Formule: RIC = NIC : PIC (x 100)
RIC = Reëel indexcijfer
NIC = Nominaal indexcijfer
PIC = Prijsindexcijfer (Inflatie, zoals CPI: consumentenprijsindexcijfer)
NIC
----- x 100 = RIC
PIC
Slide 5 - Tekstslide
BBP objectief en subjectief
via de productie via het inkomen
(objectieve methode) (subjectieve methode)
Som primaire inkomens + afschrijvingen
onderlinge leveringen
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Categoriale inkomensverdeling
Categorialeinkomensverdeling = het verdelen van primair inkomen over verschillende categorieën
Slide 9 - Tekstslide
Arbeidsinkomensquote
AIQ
Loon en winst zelfstandigen.
arbeidsinkomen
------------------- x 100% = AIQ
nationaal inkomen
Kapitaalinkomen (KIQ)
Huur, Pacht, Rente en winst.
Samen 100%
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Oorzaken dalende AIQ
flexibele schil bij inzet van arbeid (steeds meer flex werkers)
kwaliteit kapitaal gestegen en dusminder arbeid nodig (=arbeidsproductiviteit stijgt)
Verplaats arbeidsintensieve productie naar lage loon landen
Winstgevendheid bedrijven stijgt doordat de loonkosten worden gedrukt= aandeelhouder dwingt
negatieve gevolgen voor consumptie
ongelijke verhoudingen in inkomen
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
De klassieken = aanbod economen
De wet van Say
Ieder aanbod schept zijn eigen vraag.
De productie wordt gekocht met het inkomen dat die productie verdiend.
Potentiële bbp --> maximaal --> je haalt ook het maximale uit de productiefactoren.
Groeit het potentiële bbp? Dan groeit het bbp.
Slide 14 - Tekstslide
De klassieken
Aanbodkant van de economie.
Structurele kant van de economie.
Slide 15 - Tekstslide
BBP en BBP per hoofd
Als de bevolking groeit dan groeit het bbp.
Meer arbeid.
Het bbp per hoofd groeit als de arbeidsproductiviteit verandert.
Verbetering of inzet van kapitaal.
Slide 16 - Tekstslide
Adam Smith
Grondlegger van de economie als moderne wetenschap.
Geschiedenis
Eerst was er alleen aandacht voor het collectief en helemaal niet voor het individu.
Vernieuwend denken
Als het individu zich hard inspant is de welvaart voor de samenleving het grootst. Elk individu streeft eigen belang na.
Slide 17 - Tekstslide
De onzichtbare hand
Marktmechanisme
bedrijven, gedreven door onderlinge concurrentie, zullen leveren wat consumenten willen kopen.
Door de onderlinge concurrentie kunnen bedrijven geen woekerwinsten maken.
De productiemiddelen worden efficiënt ingezet.
Markten bewegen naar een evenwicht tussen vraag en aanbod.
Slide 18 - Tekstslide
Smith: De overheid
Niet bemoeien met de markt
Lassez faire
Smith en klassieken zijn het hier over eens.
Overheid moet zich alleen bezig houden met zaken die de markt niet op zich kan nemen (veiligheid & algemeen bestuur).
Slide 19 - Tekstslide
Potentiële productie
Hoeveelheid arbeid
Omvang van de beroepsbevolking
Kapitaal
Alle kapitaalgoederen die ingezet kunnen worden.
Factorproductiviteit
Kwaliteit van productiefactoren en de efficiëntie van de productiefactoren.
Stand van de technologie
--> Het bbp kan sneller groeien dan de hoeveelheid arbeid en kapitaal.
Slide 20 - Tekstslide
TFP (totale factorproductiviteit)
Economisch kapitaal
Kapitaalgoederenvoorraad
Innovaties, onderzoek en ontwikkeling en infrastructuur.
Menselijk kapitaal
Scholing --> nieuwe innovaties bedenken of met nieuwe technieken omgaan.
Slide 21 - Tekstslide
TFP (totale factorproductiviteit)
Natuurlijk kapitaal
Geografische ligging (infrastructuur)
Maatschappelijke factoren
Politieke stabiliteit
Goede instituties: zaken die de omgang tussen mensen in een maatschappij structuur geven.
Informele instituties: normen en waarden, cultuur, geloof en vertrouwen.
Formeel instituties: rechtstaat, eigendomsrechten en de overheid.
Slide 22 - Tekstslide
Productiefunctie
Y* = A (K, L) A, K en L zijn positieve getallen.
Y* = omvang potentiële productie/bbp
L = hoeveelheid arbeid (labour)
K = hoeveelheid kapitaal
A = Factorproductiviteit
Arbeidsproductiviteit Y*/L
Kapitaalproductiviteit Y*/K
Slide 23 - Tekstslide
Afnemende meer opbrengsten
Extra productie die ontstaat als gevolg van het inzetten van één extra eenheid van de variabele productiefactor (arbeid of kapitaal) bij een gelijkblijvende omvang van de andere productiefactor kapitaal of arbeid).
Bijvoorbeeld Pizzakoeriers bezorgen op gewone fietsen. Elektrische fietsen worden ingezet --> eerste fiets voor de bezorgingen die het verste weg zijn. --> de tweede fiets levert al minder tijdwinst op dan de eerste fiets enzovoort.
Slide 24 - Tekstslide
Afnemende meeropbrengsten
van arbeid bij een vaste hoeveelheid kapitaal.
Bijvoorbeeld als mensen worden aangenomen. De eerste persoon krijgt een opdracht wat het meeste oplevert voor het bedrijf (bijvoorbeeld meeste leveringen in een gebied in de stad).
Slide 25 - Tekstslide
Structuurbeleid/Groeibevorderend beleid
Potentiële bbp verhogen met beleid van de overheid
Ook werkelijke bbp kan groeien en de welvaart kan toenemen.
Hoeveelheden arbeid en kapitaal vergroten of de factorproductiviteit.