Jeugdjournaal woe 15 jan

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma

Lezen: 15 minuten
Jeugdjournaal
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

boek lezen 
timer
20:00

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
  • Ik kan de luisterstrategie toepassen: Ik kan gericht luisteren/kijken, dan de vraag goed lezen en daarna een stukje terugkijken en antwoord geven.

  • Ik weet wanneer ik hoofletters EN punten moet schrijven. Ik gebruik in elke zin een hoofdletter en een punt.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Moeilijke woorden
Brandstof
huidirritatie
zakkenroller
strafbaar
artiesten
succes
leden

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel graden wordt het in Amsterdam?
A
10 graden
B
14 graden
C
11 graden
D
12 graden

Slide 7 - Quizvraag

Waar kwam de brandstof terecht?

Slide 8 - Open vraag

Hoeveel kinderen en volwassen kregen last van huidirritaties?

Slide 9 - Open vraag

Met wat werden de kinderen gewassen?

Slide 10 - Open vraag

Waren er vorig jaar meer of minder zakkenrollers?

Slide 11 - Open vraag

' 1 op de 5 kinderen van 10 en 11 jaar zegt wel eens iets strafbaars te hebben gedaan'.

schrijf 1 ding op

Slide 12 - Open vraag

Hebben Nederlandse artiesten meer of minder succes in het buitenland?

Slide 13 - Open vraag

In welk land wordt er gewerkt aan super Nintendo world?

Slide 14 - Open vraag

Wanneer gaat het nieuwe deel open?

Slide 15 - Open vraag

Wat leren de scouts? Schrijf twee dingen op

Slide 16 - Open vraag

Wie zijn er lid van de scouting?

Slide 17 - Open vraag

Hoeveel leden zijn er wereldwijd?

Slide 18 - Open vraag

Is vliegen slechter of beter voor het milieu dan auto rijden?

Slide 19 - Open vraag

Hoeveel mensen gingen in Nederland op reis?

Slide 20 - Open vraag

'Ik ga liever met de auto op vakantie dan met het vliegtuig'. Waarom wel/waarom niet?

Slide 21 - Open vraag

Lesdoel evaluatie:
Ik gebruik in elke zin een hoofdletter en een punt.
A
Ik heb in elke zin hoofdletters en punten gebruikt
B
Ik heb soms een hoofdletter en punt gebruikt
C
Ik heb wel hoofdletters gebruikt maar geen punten
D
Ik heb geen hoofdletters gebruikt en ook geen punten

Slide 22 - Quizvraag