Theme 5 All Grammar

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Goal:
At the end of this lesson:
  1. I know the present perfect
  2. I know the use of adjectives and adverbs
  3. I know the adverbs of place.

  1. The date of theme 5 test. 20th
  2. I can learn grammar by myself

Slide 2 - Tekstslide

Prepositions of place
Met prepositions of place (voorzetsels van plaats) kan je aangeven waar iets is. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Next grammar item


Adverbs and adjectives 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Read the sentences then press on the eye for more information
The weather is cold.
We bought a red scooter.
The teacher was angry.
He has a big car.

Adjectives
Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord (adjective) om meer informatie over een zelfstandig naamwoord (noun) te geven.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

He works slowly.
The big man shouted angrily at the dog.
You have to move quickly.


Waar zegt een adverb iets over?
Adverbs
The words in yellow are adverbs ( bijwoorden)
Een (adverb) zegt iets over het werkwoord (verb) 
Click here
Click here

Slide 9 - Tekstslide

How do you make adverbs?
De meeste bijwoorden (adverbs) worden gevormd door -ly toe te voegen achter het bijvoeglijk naamwoord.  (nice - nicely)

She sings beautifully.






Slide 10 - Tekstslide

(Samenvatting) Adjectives and adverbs
An adjective = een bijvoegelijk naamwoord. 
Geeft meer informatie over een zelfstandignaamwoord (noun)
  
An adverb = een bijwoord. 
Zegt iets over het werkwoord (verb), een bijvoeglijk naamwoord (adjective), of een ander bijwoord (adverb) 

Slide 11 - Tekstslide

Next grammar item
Present perfect

Slide 12 - Tekstslide

Present perfect
  • Hoe maak ik een present perfect?

  • Wanneer gebruik ik de present perfect?

  • signaalwoorden van de present perfect.

Slide 13 - Tekstslide

Na deze les kun je:
  • Zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
  • Zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en je daar nu het resultaat van merkt.
  • Praten over als iets in het verleden is gebeurd maar exact moment is niet bekend of niet belangrijk.

Slide 14 - Tekstslide

                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 15 - Tekstslide

Wat is dan het voltooid deelwoord?
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 16 - Tekstslide

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted

Slide 17 - Tekstslide

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het derde woord uit de rijtjes 
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought

Slide 18 - Tekstslide

Irregular verbs column
irregular verbs

Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoorden
FYNE JAS:
For
Yet
Never
Ever
Just
Already
Since

Slide 20 - Tekstslide

How did it go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Slide 22 - Tekstslide