H3 2/3/2021

Bonjour la classe H3!
Cours du 2 mars 2021
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour la classe H3!
Cours du 2 mars 2021

Slide 1 - Tekstslide

Programme
  • Tes vacances?
  • Tâche finale chapitre 3
  • Grammaire I
  • Au travail!

Slide 2 - Tekstslide

Tes vacances?
(Qu'est-ce que tu as fait?)

Slide 3 - Woordweb

Tâche finale chapitre 3

Slide 4 - Tekstslide

Grammaire I
Réviser: poser des questions

Slide 5 - Tekstslide

Tu sais poser une question?

Slide 6 - Tekstslide

Op welke 3 verschillende manieren kun je een vraag stellen (zonder vraagwoord)?

Slide 7 - Open vraag

Poser une question
Elle joue au foot.
Elle joue au foot?
Joue-t-elle au foot?
Est-ce qu' elle joue au foot?

Slide 8 - Tekstslide

Bij welke vraag is er sprake van inversie/omkering?
A
Vous parlez français?
B
Parlez-vous français?
C
Parlez vous français?
D
Est-ce que vous parlez français?

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin is GEEN correcte vraagzin?
A
Fais-tu du foot?
B
Tu est-ce que fais du foot?
C
Tu fais du foot?
D
Est-ce que tu fais du foot?

Slide 10 - Quizvraag

Vraagwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Poser une question
Tu fais du sport. (quand)-> vraagwoord
  1. Tu fais du sport quand?
  2. Quand fais-tu du sport?
  3. Quand est-ce que tu fais du sport?

Slide 12 - Tekstslide

Vraagwoorden
Pourquoi - Waarom
Quand - Wanneer
Quoi - Wat
Qu'est-ce que - 'Wat is het dat = Wat)
Où - Wanneer
Qui - Wie
Comment - Hoe

Slide 13 - Tekstslide

Welk vraagwoord is correct in de volgende zin?
……… va à la fête de Yanis?
A
comment
B
C
qui
D
quand

Slide 14 - Quizvraag

Tu partiras en vacances ...... ?
A
quand
B
qui
C
D
comment

Slide 15 - Quizvraag

Ton jean est beau. Il a coûté ...............?
A
qu'est-ce que
B
comment
C
combien
D
quelle

Slide 16 - Quizvraag

Het vraagwoord quel
        quel / quelle / quels / quelles   +   vorm van être  =  wat is/zijn

Quelle est ta matière préférée?  =  Wat is je lievelingsvak?
Quel est ton plat préféré?              =  Wat is je lievelingsgerecht?
Quels sont vos hobbys?                =  Wat zijn uw hobbys?

                  In alle andere gevallen betekent het welke.

Slide 17 - Tekstslide

Het vraagwoord quel
 quel        ->  verandert mee met het zelfstandig naamwoord

m ev    -> quel
v ev    -> quelle
m mv  -> quels
v mv  -> quelles  

Slide 18 - Tekstslide

Is het 'quel/quelle/quels/quelles'
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 19 - Quizvraag

............. sont les meilleures notes de classe?
A
quelles
B
quel
C
quels
D
quelle

Slide 20 - Quizvraag

............... est la ville la plus belle: Amsterdam ou Paris?
A
quel
B
quels
C
quelles
D
quelle

Slide 21 - Quizvraag

Au travail!
Chapitre 3
Faire: exercices 31 et 32
Apprendre: grammaire I
Réviser: vocabulaire A, B, E, F et H, grammaire C, le verbe connaître (bron G), phrases-clés D

Slide 22 - Tekstslide

Merci et au revoir!

Slide 23 - Tekstslide