Wie Politiker Bürger zufriedener machen können vwo 2018 II nr.4

Glücksforschung
Wie Politiker Bürger zufriedener machen können
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Glücksforschung
Wie Politiker Bürger zufriedener machen können

Slide 1 - Tekstslide

meerkeuzevragen CITO
  • staan in alfabetische volgorde
  • bevatten altijd pindakaas- antwoorden
  • Pas wetenschappelijke inzichten toe bij het beantwoorden van meerkeuzevragen.




Slide 2 - Tekstslide

stappenplan ABCD vragen
  1. titel, plaatje intro >>>>>>>>>>GL
  2. vraag lezen + tekstdeel aanstrepen
  3. vraag uitmelken
  4. tekst lezen + signaalwoorden markeren
  5. pindakaas antwoorden eruit
  6. frequentie, elementen controleren, GL

Slide 3 - Tekstslide

Welches Wort entspricht der Situation des im 1. Absatz genannten
Selbstausbeuters am besten?

A
A „Wirbel“ (Zeile 18)
B
B „Überforderung“ (Zeile 21)
C
) C „Übermacht“ (Zeile 21)
D
D „Glück“ (Zeile 23)

Slide 4 - Quizvraag

Waar vind je het antwoord?
De tekst begint met een voorbeeld.
Hierin wordt beschreven hoe een Selbstausbeuter zich voelt.

 Die Kinder schlafen endlich, die Küche müsste noch  aufgeräumt werden, aber die Gedanken kreisen um die vielen Aufgaben, die heute schon wieder unerledigt geblieben sind.

Slide 5 - Tekstslide

stappenplan "echte"gatenvraag
  1. Lees het gat + 1 zin
  2. signaalwoorden in de buurt?
  3. positief/negatief
  4. tegenstelling in het antwoord?
  5. gokken op de GL 

Slide 6 - Tekstslide

11 Welche Ergänzung passt in die Lücke in Zeile 25?

A
dem Privaten überlassen werden
B
Handlungsziel sein
C
relativiert werden

Slide 7 - Quizvraag

Waar vind je het antwoord?
De tweede zin herhaalt door middel van een CONCRETISERING wat er in de voorgaande zin staat. 
sich kümmern um = zich bezighouden met 
synoniem B ( doel van het handelen)
Die Politik sollte sich weniger um Wachstum, sondern mehr um das Glück der Menschen kümmern. Statt Konzerne zu päppeln und Wachstumskurven anzubeten, sollten Zufriedenheit und Glück der Menschen 11 .


Slide 8 - Tekstslide

Alinea 3 is deels zakelijk en deels ironisch van ondertoon.
12 Citeer de eerste twee en de laatste twee woorden van het ironische
gedeelte

Slide 9 - Open vraag

Zo vind je het antwoord
bewering - voorbeelden van ironie door overdrijving- 
 Das ist Populismus. Die Politik darf nicht entscheiden, was einzelne Menschen glücklich macht. Wohin soll das führen, zur WellnessBevormundung? Zwangsteilzeit plus verpflichtenden Entspannungskursen für alle und dazu Haushaltshilfen, die einem die Küche säubern, während man vom Sofa stiert? Es bleibt ja schon unklar, welche Faktoren denn berücksichtigt werden sollen, um das Glücksniveau einer Gesellschaft zu ermitteln

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Met welke zin uit alinea 4 legt de auteur uit wat het gevaar is van directe
politieke beïnvloeding van het geluksniveau van burgers?
Citeer de eerste twee woorden van deze zin

Slide 12 - Open vraag

Waar vind je het antwoord
Dit is de enige zin in de alinea waarin de invloed van ingrijpen door de staat+ gevolg wordt genoemd. 
. Und weil mit dem Wohlstand auch die Bedürfnisse wachsen, würde ein staatlich verordneter Ausstieg aus dem Hamsterrad hinein ins einfache Leben das Glück der breiten Masse implodieren lassen.

Slide 13 - Tekstslide


„Sinn und Glück führen leider keine stabile Zweierbeziehung.“ (Zeile 51)
1p 14 Welcher Satz bringt den gleichen Gedanken zum Ausdruck?

A
„Ja, Geld … entkoppeln sich.“ (Zeile 36-38)
B
„Wenn Menschen … zu verlieren.“ (Zeile 39-40)
C
„Glücksempfinden korreliert… ökonomischen Verhältnissen.“(Zeile 46)
D
„Manchmal stellt … zu beschreiben.“ (Zeile 62-64)

Slide 14 - Quizvraag

Hoe vind je het antwoord?
je zoekt dus een zin waar ook in aangegeven wordt dat geluk geen garantie is voor het ervaren van een zinvol bestaan en omgekeerd. De enige zin waarin beide componenten worden genoemd ( synoniem):
 Manchmal stellt Glück die falsche Kategorie dar, um ein gutes, erfülltes Leben zu beschreiben. 

Slide 15 - Tekstslide

stappenplan gatenvraag
bij signaalwoorden en tekstverbanden
  1. optie voorbeeld aanwezig ?                      stappen voorbeeld
  2. tegenstelling?  controle positief /negatief
  3. uitbreiding?
  4. vertalen, passen, wat klinkt logisch?

Slide 16 - Tekstslide

„Die konkreten … selber suchen.“ (Zeile 68-69)
1p 15 Wie schließt dieser Satz an den vorhergehenden an?

A
mit einem Beweis
B
mit einem Gegensatz
C
mit einer Begründung
D
mit einer Konkretisierung

Slide 17 - Quizvraag

Hoe vind je het antwoord?
Tip: Plaats zelf een signaalwoord
De voorgaande zin gaat over wat de politiek allemaal kan doen.
De aangehaalde zin over wat de Selbstausbeuter zelf moet doen.
Politiker - Selbstausbeuter

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wieviele Einwohner hat Deutschland?
A
83 Millionen
B
447,7 Millionen
C
66,9 Millionen
D
17,2 Millionen

Slide 20 - Quizvraag

Wer war Goethe?

A
ein Komponist
B
ein Maler
C
ein Dichter
D
ein Schauspieler

Slide 21 - Quizvraag

1.Der “Reichstag” ist ein

A
Fest
B
Gebäude
C
Museum
D
Platz in Berlin

Slide 22 - Quizvraag

Wieviele Bundesländer hat Deutschland?
A
13
B
14
C
15
D
16

Slide 23 - Quizvraag

Deutschland ist ein
A
Zentralstaat
B
dezentraler Staat

Slide 24 - Quizvraag

Wie heißt die Hauptstadt Deutschlands
A
Berlin
B
Bonn
C
Frankfurt
D
München

Slide 25 - Quizvraag

.Was ist das Abitur?
A
die Führerscheinprüfung
B
eine Sportqualifikation
C
ein Getränk
D
eine Abschlussprüfung

Slide 26 - Quizvraag

Was ist Kita?
A
automerk
B
gevangenis
C
kinderopvang
D
kinderbijslag

Slide 27 - Quizvraag

Was ist keine Sekundarschule?
A
Gymnasium
B
Realschule
C
Gesamtschule
D
Grundschule

Slide 28 - Quizvraag

Die derzeitige Bundesregierung ist eine Koaltion von:
A
CDU, CSU, SPD
B
SPD, FDP,AfD
C
AfD, Linke, Grüne
D
Grüne, CDU, FDP

Slide 29 - Quizvraag

Was ist NICHT richtig?
Der Bundestag
A
wird alle 4 Jahre von den Wahlberechtigten gewählt.
B
ist das Parlament.
C
die Fünf-Prozent-Hurde schließt kleine Parteien aus.
D
wählt die Bundesregierung

Slide 30 - Quizvraag

Der Bundesrat ist vergleichbar mit
_______ in den Niederlanden
A
de regering
B
de eerste kamer
C
de tweede kamer
D
de Provinciale Staten

Slide 31 - Quizvraag

Welche Aufgabe hat der Bundespräsident NICHT?
A
Minister(innen) ernennen
B
vertritt Deutschland im Ausland
C
Gesetze unterschreiben
D
Bundeskabinett bilden

Slide 32 - Quizvraag

Wie hießen die beiden deutschen Staaten?
A
Demokratische Deutsche Republik und Bundesrepublik Deutschland
B
Ostdeutschland und Westdeutschland
C
Deutsche Demokratische Republik und Bundesrepublik Deutschland
D
Deutsche Demokratische Republik und Föderalistische Republik Deutschlands

Slide 33 - Quizvraag

Was bedeutet SPD?
A
: Sozialistische Partei Deutschlands
B
: Soziale Partei Deutschlands
C
Sicherheitspartei Deutschlands
D
Sozial-Demokratische Partei Deutschlands

Slide 34 - Quizvraag

Afd
die Linke
FDP
SPD
  • will insbesondere Menschen ansprechen die unzufrieden sind mit den bisherigen Parteien.
  • wurde 2013 gegründet
  • setzt sich für mehr Gerechtigkeit ein und dafür, dass der Staat sich für die armen Menschen stark macht.
  • ist für eine Friedenspolitik
stellt die Freiheit jeder einzelnen Person in den Mittelpunkt , der Staat soll sich wening einmischen.

kämpfte früher vor allem für die Arbeiter. Heute ist sie politisch Mitte-Links orientiert.

Slide 35 - Sleepvraag

Was stimmt NICHT über Pegida
A
Sie nennen sich Patriotisch
B
sind gegen die Islamisierung der westlichen Welt.
C
wurde 2014 in Dresden gegründet
D
ist eine politische Partei

Slide 36 - Quizvraag

Was ist Hartz IV?
A
Krankheit
B
Arbeitslosengeld
C
Gebirge
D
Wahltermin

Slide 37 - Quizvraag

In welchem Jahr wurde die Mauer gebaut?
A
1946
B
1953
C
1961

Slide 38 - Quizvraag

Wie wurde de innerdeutsche Grenze, die zugleich Europa teilte, auch genannt?
A
Steinerne Mauer
B
Eiserner Vorhang
C
Stählerne Wand

Slide 39 - Quizvraag

Im Herbst 1989 protestieren viele DDR-Bürger gegen und förderten gesellschaftliche Veränderungen. Diese Proteste wurden acu _________ genannt.
A
Montags-demonstrationen
B
Freitags-demonstrationen
C
Freiabend-demonstrationen

Slide 40 - Quizvraag

An welchem Tag ist die Berliner Mauer gefallen?
A
9. November 1989
B
11. März 1990
C
3. Oktober 1989

Slide 41 - Quizvraag

____ ist seit 1990 der Nationalfeiertag der Deutschen und heißt offiziell „Tag der Deutschen Einheit“. An diesem Datum erfolgte die Wiedervereinigung zwischen der Bundesrepublik Deutschland (BRD) und der Deutschen Demokratischen Republik (DDR).
A
Der 11. März
B
Der 3. Oktober

Slide 42 - Quizvraag

Welcher Westdeutsche Bundeskanzler gilt aufgrund seiner Bemühungen
um die Wiedervereinigung als Kanzler der Einheit?
A
Gerhard Schröder
B
Willi Brandt
C
Helmut Kohl

Slide 43 - Quizvraag

Wie bezeichnet man umganssprachlich jemanden der aus einem der neuen Bundesländer stammt?
A
Ossi
B
Wessi
C
Asylant

Slide 44 - Quizvraag