GRAMMAIRE - passé composé (p.33)
werkwoord: praten ----> parler Je vais parler = ik ga praten
voltooid deelwoord: gepraat -----> parlé J'ai parlé = ik heb gepraat
werkwoord: 'zijn' ----> être Tu vas être = jij gaat zijn
voltooid deelwoord: 'geweest' ----> été Tu as été = jij bent geweest
werkwoord: 'hebben' ----> avoir Il va avoir = hij gaat hebben
voltooid deelwoord: 'gehad' ----> eu Il a eu = hij heeft gehad
werkwoord: 'maken/ doen' ----> faire Elles vont faire = zij gaan makem
voltooid deelwoord: 'gemaakt' ----> fait Elles ont fait = zij hebben gemaakt