- Je kunt de zinsdelen werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling benoemen.
- Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin benoemen.
In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Een voorzetselvoorwerp (vzv):
- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)
- het voorzetsel kun je (bijna niet) vervangen door een ander voorzetsel
- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord
- heeft vaak een figuurlijke betekenis
Hij wacht op zijn vriendin. -- vzv
Hij wacht op de stoep. -- bwb
Bij een bwb:
- geeft het voorzetsel een precieze plaats of tijd aan
- kun je het vaak vervangen door een ander voorzetsel