ROUS - Levensloop 3.10 t/m 3.14

Welkom
4 VWO ECONOMIE  ||  2023-2024
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
4 VWO ECONOMIE  ||  2023-2024

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Lesdoelen
 - Theorie
 - Aan de slag


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
Kun je de inkomensheffing berekenen. 
De belastingdruk berekenen. 
Het marginaal tarief bepalen. 
Kan je uitleggen hoe de inkomensverdeling genivelleerd en gedenivelleerd kan worden
Kan je verschillende belastingstelsels omschrijven en onderscheiden

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Belastbaar inkomen
Het inkomen dat overblijft na de bijtellingen en aftrekposten noemen we het belastbaar inkomen. Schematisch kan je dat alvolgt weergeven:
Bruto jaarinkomen
Bijtellingen +
Aftrekposten      -
Belastbaar inkomen

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan uitrekenen inkomensheffing
Stap 1: Belastbaar inkomen uitrekenen:
               Bruto inkomen  + bijtellingen -aftrekposten= belastbaar inkomen
Het belastbaar inkomen is het inkomen waarover je belasting/inkomensheffing moet betalen
Aftrekposten zijn dingen als; pensioenpremie,  rente over je hypotheek en reiskosten.

Stap 2: het schijvensysteem toepassen
Stap 3: de heffingskorting(en) er af halen.


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan uitrekenen inkomensheffing
Stap 2: het schijvensysteem toepassen


Stap 3: de heffingskorting(en) er af halen.

Voorbeelden van heffingskortingen zijn: algemene heffingskorting, arbeidskorting


Slide 8 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Je bruto-inkomen in 2019 was 76.000 euro.
Je hypotheek lening is 450.000 met een rente van 2,3%
Je eigenwoningforfait is 0,75% over je woz-waarde van 450.000.

Slide 9 - Tekstslide

Stap 1
450.000 x 0,023 = 10.350
450.000 x 0,0075 =3.375

Belastbaar inkomen = 76.000 - 10.350 + 3.375 = 69.025
Nu naar stap 2!

Slide 10 - Tekstslide

Belastbaar inkomen van 69.025
Schijf 1: 68.507 x 0,371 = 25.416,10 euro
Schrijf 2: 69.025 - 68.507 = 518 euro
518  x 0,4950 =  256,41 euro

Belasting totaal = 25.416.10 + 256.41  = 25.672,51 --> centen mag je weglaten, dus 25.672,- 

Slide 11 - Tekstslide

Te betalen belasting
Belasting totaal = 25.416.10 + 256.41 = 25.672,51 --> centen mag je weglaten, dus 25.672,- 

Verminderen met de heffingskortingen! 
Bijvoorbeeld algemene heffingskorting 500 euro
Arbeidskorting 1.250 euro
25.672 - 500 - 1.250 = 23.922 euro


Slide 12 - Tekstslide

Gemiddelde heffingstarief
26.068 - 500 = 25.568 inkomensheffing

Gemiddeld heffingstarief = inkomensheffing : brutoloon x 100%

Dus 25.568 : 76.000 x 100 = 33,6% 

Slide 13 - Tekstslide

Bespreken
3.8 en 3.9 bespreken

Slide 14 - Tekstslide

Rekenen met tarieven
Emre betaalde op een brutoloon van € 70.000 in totaal € 26.155,14 aan inkomensheffing.

Gemiddelde heffingstarief
Hoeveel procent belasting betaal je, gemiddeld, over elke euro (van je brutoloon).
Het gemiddelde heffingstarief van Emre is (€26.155 : €70.000) x 100% = 37,4%

Marginale heffingstarief
Hoeveel % belasting betaal je over elke extra verdiende euro?
Emre zijn marginale heffingstarief is 49,5%. Als hij één euro meer verdient betaalt hij hier namelijk 49,5% belasting over. 

Slide 15 - Tekstslide

Bij belasting betalen betekent het marginaal tarief...
A
Het gemiddelde percentage dat je moet betalen
B
Het hoogste percentage dat je moet betalen
C
Het laagste percentage dat je moet betalen
D
Het percentage dat de meeste mensen betalen

Slide 16 - Quizvraag


Als je 60.000 euro verdient is je marginale tarief hier: 
A
36,55 %
B
40,4 %
C
52%

Slide 17 - Quizvraag

Belastingstelsels
Proportioneel belastingstelsel
Degressief
belastingstelsel
Progressieve belastingheffing

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld proportioneel belastingstelsel

Bij een proportioneel belastingstelsel betaalt iedereen hetzelfde percentage belasting.(Vlaktaks)


Slide 19 - Tekstslide

Degressief belastingstelsel
Bij een degressief belastingstelsel wordt er procentueel minder belasting betaald naarmate het inkomen stijgt.

Slide 20 - Tekstslide

Progressief belastingstelsel
Bij een progressief belastingstelsel moet er procentueel meer belasting betaald worden naarmate het inkomen stijgt.

Slide 21 - Tekstslide

Leg uit hoe een degressief belastingtarief de inkomensverschillen tussen mensen groter maakt.

Slide 22 - Open vraag

Bij een progressief belastingstelsel
A
Betaalt iedereen evenveel belasting in euro's
B
Betaalt iedereen evenveel belasting in % van zijn inkomen
C
Betalen hogere inkomens meer belasting dan lagere inkomens
D
Betalen hogere inkomens in % meer belasting dan lagere inkomens

Slide 23 - Quizvraag

Wat is (alleen) waar bij een progressief belastingstelsel?
A
Naarmate het inkomen stijgt, betaal je meer belasting
B
Het gemiddelde tarief is gelijk aan het marginaal tarief
C
Het marginaal tarief is voor iedereen gelijk
D
Naarmate het inkomen stijgt, stijgt het gemiddelde belastingpercentage

Slide 24 - Quizvraag

Wat is er niet waar bij het proportioneel belastingstelsel?
A
iedereen betaalt evenveel belasting
B
Het marginaal en het gemiddeld belastingtarief zijn gelijk aan elkaar
C
Het gemiddeld belastingtarief is voor iedereen gelijk
D
Het marginaal belastingtarief is voor iedereen gelijk

Slide 25 - Quizvraag

Evert verdient €1000,-- Els verdient €2000,--
Beide krijgen 10% loonsverhoging.
Laat met een berekening zien of er sprake is van nivellering, denivellering of dat er niets veranderd.

Slide 26 - Open vraag

Zorgen heffingskortingen voor nivellering of denivellering?

Slide 27 - Open vraag

Nivellering en denivellering
Nivellering: De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding kleiner.
Denivellering: De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding steeds groter.

Zorgt het Nederlandse belastingstelsel voor (de)nivellering?

Slide 28 - Tekstslide

welke maatregel heeft een denivellerende werking?
A
invoeren progressief belastingstelsel
B
verlagen marginaal tarief hoge inkomens
C
afschaffen heffingskortingen
D
afschaffen huur- en zorgtoeslag

Slide 29 - Quizvraag

Aan de slag
Maken tot en met 3.14

Slide 30 - Tekstslide