zin 1: met het woordje HEN als lijd. vw
zin 2: met het woordje HEN samen met een voorzetsel
zin 3: met de woordjes AAN HEN als meewerkend voorwerp
zin 4: met het woordje 'WAT' als verwijswoord
zin 5: met het woordje 'DAT' als verwijswoord
zin 6: met het woordje 'DIE' als verwijswoord
zin 7: met het woordje 'WAARMEE' als verwijswoord
zin 8: met de woordjes 'MET WIE' als verwijswoord