rekenen helpende +

Welkom, fijn dat je er bent.


Rekenen
is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom, fijn dat je er bent.


Rekenen
is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

 

Slide 1 - Tekstslide

Doelen week 1
Je:
  • kent de betekenis van getallen in je dagelijkse omgeving
  • kunt rekenen met lengtematen
  • kunt rekenen met gewichtsmaten
  • weet de  voorvoegsels bij maten



Slide 2 - Tekstslide

Maateenheden Lengte
Millimeter - mm - De dikte van een cd.
Centimeter - cm - De opening van een usb-aansluiting.
Decimeter - dm - Een lijmstift.
Meter - m - Een schooltafeltje.
Decameter - dam - De breedte van een klaslokaal.
Hectometer - hm - Om de 100 meter staat een hectometerpaaltje.
Kilometer - km - De lengte van de straat kan een kilometer zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Lengte

Slide 5 - Tekstslide

2 m =      dm
3 dm =    cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden
2 m = 20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m = 3000 mm
400 cm = 4 m
500 dm = 50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm = 35 m


Slide 7 - Tekstslide

Maateenheden gewicht
Milligram -      mg -       Een klein beetje zout weegt ongeveer een milligram.
Centigram -    cg -        Een klein tabletje weegt ongeveer een centigram.
Decigram -      dg -        Een paperclip weegt ongeveer een decigram. Deci betekent 'tiende'. Een                                                   decigram is een tiende deel van een gram.
Gram -               g -          Een wat grotere tablet, zoals een paracetamol, weegt ongeveer een gram.
Decagram -    dag -      Deca betekent 'tien'. Een decagram is tien gram. Een cd weegt ongeveer                                                    een decagram.
Hectogram - hg -         Hecto betekent 'honderd'. Een hectogram is gelijk aan honderd gram. Dit  
                                             wordt ook wel 'een ons' genoemd. Je bestelt een ons gehakt bij de slager.
Kilogram -     kg -           Kilo betekent 'duizend'. Een kilogram is gelijk aan duizend gram. Een pak                                                    suiker weegt een kilo(gram).

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel gram wegen de sinaasappelen? 

Slide 9 - Tekstslide

Week 2

Slide 10 - Tekstslide

Doelen week 2
Je:
  • kunt vlakke figuren herkennen.
  • kent veelgebruikte meetkundige begrippen.
  • kan de oppervlakte berekenen en oppervlaktematen omrekenen.
  • kan de omtrek  en inhoud berekenen.
  • kunt rekenen met inhoudsmaten.
  • maakt schattingen  met referentiematen voor oppervlakte en inhoud.



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Tijdseenheden

1 eeuw =        100 jaar
1 jaar =            12 maanden
1 jaar =             52 weken
1 jaar =             365 dagen of 366 dagen
1 maand =      30 of 31 dagen
februari =       28 of 29 dagen
1 week =          dagen
1 dag =             uur
1 uur =              minuten
1 kwartier =     minuten
1 minuut=       seconden
In de tabel zie je hoe je de eenheden uur, minuut en seconde naar elkaar omrekent.
Voorbeeld
Jack studeert 2,5 uur voor zijn theorie-examen. Hoeveel minuten heeft hij gestudeerd?


1 uur = 60 minuten
2,5 uur = 2,5 × 60 = 150 minuten


Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld vraag 1:
Mevrouw Janssen gebruikt amoxicilline 4 xdd 500 mg. Dit gebruikt zei gedurende 7 dagen.
Hoeveel gram amoxicilline gebruikt mevrouw in 1 etmaal?

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld vraag 2:
Dhr de Graaf gebruikt 2x dd 25 mg furosemide. In het doosje zitten nog 9 tabletten. Hoeveel dagen kan dhr de Graaf hier nog mee doen?

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld vraag 3:
Mw Klein krijgt 4x dd paracetamol 1 gram in tabletvorm. Op voorraad zijn tabletten 500 mg. Hoeveel tabletten moet mw Klein krijgen op een dag?

Slide 16 - Tekstslide

Vlakke figuren 

Slide 17 - Tekstslide

Omtrek berekenen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

Als je de omtrek wilt weten van een figuur, loop je om het figuur heen.

Wil je de omtrek van  een rechthoek weten dan:
Omtrek rechthoek = lengte + breedte + lengte + breedte
Omtrek rechthoek = (lengte + breedte) x 2

Slide 21 - Tekstslide

Bereken de omtrek van de rechthoek.

Maak je berekening op een kladblaadje!!!!

Slide 22 - Tekstslide

Oppervlakte 
Lengte  x  breedte = oppervlakte
Oppervlakte druk je uit in vierkante meter   

Slide 23 - Tekstslide

Lengte

Slide 24 - Tekstslide

Week 3

Slide 25 - Tekstslide

Doelen week 3
Je kunt:
de inhoud berekenen
Afronden

Slide 26 - Tekstslide

Inhoud
Deze kubus is 1 bij 1 bij 1 m.
De inhoud van deze kubus is:

lengte × breedte × hoogte = 
1 × 1 × 1 = 

Je zegt: één kubieke meter.

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de inhoud van alle kubussen samen? 
In totaal zijn er 3 × 2 × 2 = 12 kubussen.
Elke kubus heeft een inhoud van 
1 × 1 × 1 = .
Dus de inhoud van alle kubussen samen is .

Je kunt de inhoud van de kubussen ook berekenen met:

lengte × breedte × hoogte = 3 × 2 × 2 = 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Wat is een decimaal?

Kommagetallen worden ook wel decimale getallen genoemd
Bv: 4 is dus geen decimaal getal, maar 4,2 wel.
De cijfers achter de komma noem je decimalen. 
 groter of kleiner is dan een ander decimaal getal.




Slide 30 - Tekstslide

7,21 is een getal met 2 cijfers achter de komma, dit is dus een getal met 2 decimalen.
 
De getallen achter de komma hebben ook een waarde. 
Het getal 2,1 is hetzelfde als 2,10 en 2,100 enz. 
Een extra nul achteraan de decimalen verandert de waarde van het getal niet. 
Maar soms wel handig om een extra 0 achter het getal te zetten.
Zo is het getal 1,21 groter dan het getal 1,2, want 1,2 is hetzelfde als 1,20. Nu kun je duidelijk zien dat 1,21 > 1,20.
Neem bijvoorbeeld het getal 1,18. Dit is weer kleiner dan 1,2, want 1,18 < 1,20.
Je kan dus altijd nullen achter een decimaal getal zetten om erachter te komen of een getal

Slide 31 - Tekstslide

Afronden op 1 decimaal
12,67
A
13
B
12,6
C
12,7
D
12

Slide 32 - Quizvraag

Afronden op een honderdtal
121
A
200
B
100

Slide 33 - Quizvraag

afronden op 2 decimalen
389,2765
timer
1:00

Slide 34 - Open vraag

Afronden op centen
€ 12,295
timer
1:00

Slide 35 - Open vraag

Verstandig afronden

Slide 36 - Tekstslide

Lengte

Slide 37 - Tekstslide