Woordenschat hoofdstuk 4
Heb je je leesboek al uit?
A
Ja, helemaal
B
Nee, bijna
C
Nee, maar ik ben goed op weg
D
Nee, ik moet nog beginnen
1 / 46
Onderdelen in deze les
Heb je je leesboek al uit?
A
Ja, helemaal
B
Nee, bijna
C
Nee, maar ik ben goed op weg
D
Nee, ik moet nog beginnen
Slide 1 - Quizvraag
Hoe gaat het met je boekopdracht?
A
Goed, hij is al (bijna) af!
B
Best goed, ik heb een start gemaakt.
C
Ik moet nog beginnen, maar het komt goed.
D
Ik weet niet hoe ik moet beginnen en heb hulp nodig.
Slide 2 - Quizvraag
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
voorvoegsel
achtervoegsel
hergebruiken
internationaal
wanorde
jaarlijks
zinloos
bruikbaar
Slide 6 - Sleepvraag
eindrijm
willens en wetens
reilen en zeilen
Al is de leugen nog zo snel,
de waarheid achterhaalt haar wel
op stel en sprong
Slide 7 - Sleepvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Wat heb je deze les gedaan?
Slide 10 - Woordweb
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Maak een afleiding met het voorvoegsel 'on'
Slide 13 - Open vraag
Maak een afleiding met het achtervoegsel 'baar'
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Als corona uit de wereld is, kunnen we weer terug naar het 'oude normaal'. Wat is volgens jou het 'oude normaal'? Noem 1 kenmerk.
Slide 18 - Open vraag
Welke gewoonte uit de coronatijd wil je behouden?
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Link
Slide 21 - Tekstslide
Aan welke leerdoelen heb je deze week gewerkt?
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Ik beheers de leerdoelen van Woordenschat hoofdstuk 4
A
Ja
B
Nee
Slide 24 - Quizvraag
Deze vraag heb ik nog over Woordenschat hoofdstuk 4
Slide 25 - Open vraag
Ik ken de woordenlijst
van hoofdstuk 4...
van hoofdstuk 4...
A
goed!
B
al best wel goed.
C
redelijk.
D
niet, want ik ben nog niet begonnen met leren.
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Aan welke leerdoelen heb je deze week gewerkt?
Slide 30 - Open vraag
Ik beheers de leerdoelen van Woordenschat hoofdstuk 4
A
Ja
B
Nee
Slide 31 - Quizvraag
Deze vraag heb ik nog over Woordenschat hoofdstuk 4
Slide 32 - Open vraag
Ik ken de woordenlijst
van hoofdstuk 4...
van hoofdstuk 4...
A
goed!
B
al best wel goed.
C
redelijk.
D
niet, want ik ben nog niet begonnen met leren.
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Tekstslide
Ik kan niet op stel en sprong jouw vragen beantwoorden.
A
Ik kan jouw vragen niet goed beantwoorden
B
Ik weet het antwoord op jouw vragen niet
C
Ik kan jouw vragen niet precies beantwoorden
D
Ik kan niet direct jouw vragen beantwoorden
Slide 35 - Quizvraag
Nederlanders staan wijd en zijd bekend om hun zuinigheid: wel kijken, niet kopen.
A
Nederlanders staan over het algemeen bekend om hun zuinigheid
B
Nederlanders staan overal bekend om hun zuinigheid.
C
Nederlanders staan bij iedereen bekend om hun zuinigheid
D
Nederlanders staan bij veel mensen bekend om hun zuinigheid
Slide 36 - Quizvraag
Elke ochtend eet Mik tegen .... zijn bord havermout leeg.
A
heug en meug
B
groen en geel
C
kind noch kraai
D
schade en schande
Slide 37 - Quizvraag
Ik erger me altijd .... als mijn moeder gaat zingen.
A
heug en meug
B
groen en geel
C
kind noch kraai
D
schade en schande
Slide 38 - Quizvraag
In Napels is Els door ..... wijs geworden.
A
heug en meug
B
groen en geel
C
kind noch kraai
D
schade en schande
Slide 39 - Quizvraag
Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ...
A
dier
B
ding
Slide 40 - Quizvraag
Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding
A
Goede daden worden altijd beloond
B
Alleen mooie kleren maken iemand niet mooi
C
De angst voor iets is meestal erger dan de gebeurtenis zelf
D
Je moet blij zijn met iets kleins
Slide 41 - Quizvraag
Wie het kleine niet eert, is het grote niet....
A
geert
B
teert
C
weerd
D
zeert
Slide 42 - Quizvraag
Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.
A
Goede daden worden altijd beloond
B
Alleen mooie kleren maken iemand niet mooi
C
De angst voor iets is meestal erger dan de gebeurtenis zelf
D
Je moet blij zijn met iets kleins
Slide 43 - Quizvraag
Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij ....
A
racet
B
leest
C
bedeesd
D
vreest
Slide 44 - Quizvraag
Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest.
A
Goede daden worden altijd beloond
B
Alleen mooie kleren maken iemand niet mooi
C
De angst voor iets is meestal erger dan de gebeurtenis zelf
D
Je moet blij zijn met iets kleins
