In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Toets Grammatica
Slide 1 - Tekstslide
Ik hoop jou te mogen begroeten op mijn verjaardag. Wat is de werkwoordsvorm van : hoop
A
persoonsvorm
B
het hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 2 - Quizvraag
Dat had je niet gedacht ! Welke werkwoordsvorm is het woord : gedacht
A
persoonsvorm
B
het hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 3 - Quizvraag
Wij mogen zijn verjaardag niet vergeten. Welke werkwoordsvorm is het woord : vergeten.
A
persoonsvorm
B
het hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 4 - Quizvraag
De fietsen op het schoolplein staan keurig op een rij. Het woord : staan
A
persoonsvorm
B
het hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 5 - Quizvraag
Heb jij je fiets in de stalling gezet ? Het woord : gezet
A
persoonsvorm
B
het hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 6 - Quizvraag
Tijdens deze les hopen wij zelfstandig te mogen werken. Het woord : werken
A
persoonsvorm
B
het hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 7 - Quizvraag
Zoek het lijdend voorwerp. Mijn jas heb ik zojuist aan de kapstok gehangen.
A
Mijn jas
B
aan de kapstok
C
ik
D
zojuist
Slide 8 - Quizvraag
Lijdend voorwerp Een pak koffie weegt een pond.
A
Een pak koffie
B
weegt
C
een pond
D
geen lijdend voorwerp
Slide 9 - Quizvraag
Lijdend voorwerp Heb jij al een treinkaartje gekocht ?
A
jij
B
Heb gekocht
C
al
D
een treinkaartje
Slide 10 - Quizvraag
Lijdend voorwerp Ik veeg mijn voeten op de deurmat.
A
Ik
B
mijn voeten
C
op de deurmat
D
geen lijdend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Lijdend voorwerp Helaas is deze les afgelopen.
A
Helaas
B
is afgelopen
C
deze les
D
geen lijdend voorwerp
Slide 12 - Quizvraag
Lijdend voorwerp Wij wachten nu al een half uur op de bus.
A
Wij
B
op de bus
C
al een halfuur
D
geen lijdend voorwerp
Slide 13 - Quizvraag
Lijdend voorwerp Mag ik jouw rekenmachine lenen ?
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp
Slide 14 - Quizvraag
Lijdend voorwerp De afstand tot het sportveld bedraagt precies twee kilometer.
A
De afstand tot het sportveld
B
bedraagt
C
twee kilometer
D
geen lijdend voorwerp
Slide 15 - Quizvraag
Lijdend voorwerp De telefoon ging tien maal over.
A
De telefoon
B
ging over
C
tien maal
D
geen lijdend voorwerp
Slide 16 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp Kees heeft voor zijn oma een heerlijk gebakje meegenomen.
A
Kees
B
voor zijn oma
C
een heerlijk gebakje
D
heeft meegenomen
Slide 17 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp Voor het huis van mijn oma groeit een enorme boom.
A
Voor het huis
B
van mijn oma
C
een enorme boom
D
geen meewerkend voorwerp
Slide 18 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp De sportleraar geef zijn leerlingen extra les
A
De sportleraar
B
geeft
C
zijn leerlingen
D
extra les
Slide 19 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp Wij hebben onze auto aan de overburen verkocht.
A
Wij
B
hebben verkocht
C
onze auto
D
aan de overburen
Slide 20 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp Ik geef de bloemen aan mijn oma.
A
Ik
B
geef
C
de bloemen
D
aan mijn oma
Slide 21 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp De docent geeft mij een waarschuwing.
A
De docent
B
geeft
C
mij
D
een waarschuwing
Slide 22 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp Voor mij staat een enorme rij wachtenden.
A
Voor mij
B
staat
C
een enorme rij
D
wachtenden
Slide 23 - Quizvraag
Lees de drie zinnen hieronder. De acrobaat vertoont zijn kunsten in een vol circus. Zijn kunsten vertoont de acrobaat in een vol circus. In een vol circus vertoont de acrobaat zijn kunsten.
A
In alle zinnen is de acrobaat het onderwerp
B
In een van de zinnen is de acrobaat geen onderwerp
C
In geen van de zinnen is de acrobaat het onderwerp.
Slide 24 - Quizvraag
Wat is waar ? In een uitverkocht theater hebben de fans genoten van een geweldig concert.
A
Deze zin bestaat uit twee zinsdelen.
B
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.
C
Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.
D
Deze zin bestaat uit vijf zinsdelen.
Slide 25 - Quizvraag
Wat is waar ? Op het strand van Egmond zullen de atleten een marathon lopen.
A
De zin bestaat uit twee zinsdelen.
B
De zin bestaat uit drie zinsdelen.
C
De zin bestaat uit vier zinsdelen.
D
De zin bestaat uit vijf zinsdelen.
Slide 26 - Quizvraag
Ik verheug me op jouw komst. jouw is .........
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
bijvoegelijk naamwoord
Slide 27 - Quizvraag
Na afloop van het feest trek ik mij terug als lid van de activiteitencommissie. mij is ..................
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamdwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
lidwoord
Slide 28 - Quizvraag
Jullie zwarte kat heeft in onze tuin gegraven. zwarte is .............
A
bijvoeglijk
naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 29 - Quizvraag
Wij hebben elkaar veel te vertellen. elkaar is .............
A
bezittelijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 30 - Quizvraag
Jouw vader heeft zich in de tijd vergist. Jouw is ..............
A
bezittelijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 31 - Quizvraag
Hieronder staat een bouwplan. Bedenk een zin. ww/bez.vnw-znw/vz-bez.vnw-bnw-znw/ww?
Slide 32 - Open vraag
Bedenk een zin met het volgende bouwplan. lw-bnw-znw/ww/lw-znw/vz-lw-bnw-znw/ww.